Additionally, paste this code immediately after the opening tag: Zuid-Afrika naar Kenia, reisverslag van Peter van de Beek - Forum Wereldfietser

Zuid-Afrika naar Kenia, reisverslag van Peter van de Beek

Peter van de Beek fietst van Zuid-Afrika naar Nairobi.
Hieronder lees je zijn verslag



Lilongwe, Malawi, di. 15 juli 2003, totaal 7163 km.

Vrienden!

Vanuit een onbewolkt Malawi (28 graden) stuur ik
hierbij het derde verslag van mijn fietsreis door
Afrika, heimelijk hopend dat jullie me nog niet
vergeten zijn. Ik zal proberen er een leuk & leesbaar
verhaal van te maken. Garantie daarop kan ik helaas
niet geven, want na een opwindende nacht is mijn geest
niet helemaal helder. Maar ik doe m'n best.

Wat vooraf ging
---------------
Eind februari ben ik naar Johannesburg (Z-Afrika)
gevlogen, met fiets, tent, muskietennet en genoeg
reservemateriaal om 12 maanden te kunnen overleven in
sub-Sahara-Afrika. Het plan is om in circa 7 maanden
van Kaapstad naar Nairobi (Kenia) te fietsen, solo,
maar in Malawi begeleid door een fietsvriendin.
Verloopt dat allemaal zonder zware ziektes en bijtende
beesten, dan fiets ik nog enkele maanden door via
Ethiopie, Sudan en Egypte. Op 3 mei heb ik bericht
over het stuk Jo-burg/Kaapstad, gevolgd door een
verslag op 8 juni van het traject Jo-burg/Francistown.
Nu een samenvatting van de derde etappe, van
Francistown naar Lilongwe.

Francistown/Nata/Kasane
-----------------------
In een slechte stemming verlaat ik op 10 juni
Francistown, Botswana. Het is al dagenlang koud en
miezerig, met harde wind en af en toe een donderklap.
Geen weer om vrolijk rond te fietsen. Maar 't meest
wordt mijn humeur bepaald door een onheilsmailtje van
Caroline, de fietsvriendin die me in Malawi zou
begeleiden. Eind mei is er een ziekte bij haar
geconstateerd die weliswaar niet levensbedreigend is,
maar zo ernstig dat ze direct is geopereerd. De
komende maanden, schrijft ze in haar mail, is van
werken of sporten geen sprake, laat staan van fietsen
in een ontwikkelingsland. Voorlopig woont ze weer bij
haar ouders, waar ze weinig anders doet dan rusten. In
wat een van de duurste gesprekken uit de geschiedenis
van Botswana Telecom moet zijn geweest, probeer ik
haar beterschap te wensen. Maar zij, de schat,
bekommert zich meer om de gevolgen van haar ziekte
voor mij - en ik geef toe, het voelt ineens tamelijk
zinloos en vrijblijvend om solo en zonder doel door
Afrika te fietsen. Ik had me erg verheugd op haar
komst. Nu moet ik me gaan instellen op een andere
tocht en een lange periode zonder reismaatje. Kan ik
die eenzaamheid aan? "Vast wel", zegt C. via de
satelliet vanuit Nijmegen. "Ik weet zeker dat 't je
gaat lukken."

Botswana is een relatief rijk en modern land, dat
economisch drijft op veeteelt en mijnbouw (diamant,
goud). Even on-Afrikaans (ik zou bijna zeggen saai) is
het gegeven dat het land al 40 jaar een stabiel
democratisch systeem kent, met regelmatige
verkiezingen, onafhankelijke rechtspraak en vrije
oppositie en pers. Circa 90 procent van het land
bestaat uit woestijn of half-woestijn, een gebied zo
uitgestrekt als Frankrijk, maar zeer dunbevolkt (nog
geen miljoen inwomers). De andere 1 miljoen
Botswanezen wonen in een smalle strook langs de grens
met Zuid-Afrika. Ga je naar een plek buiten die
strook, dan dien je slim te plannen en op tijd
voorraden in te slaan, want de afstanden zijn groot.
Van Nata naar Kasane bijvoorbeeld, bij de grens met
Zambia, is het zo'n 300 kilometer leegte, met alleen
een bosbeheerderskamp na 105 km, en een dorp na 200
km.

In Nata koop ik daarom 2 broden, 5 blikjes vis,
spaghetti, benzine voor de brander, fruit, vruchtensap
en 7 liter water, genoeg om het twee dagen te redden.
Bij cafe Crossroads (bij de kruising) informeer ik
naar de route. "Het wemelt er van de wilde dieren",
vertelt de eigenaar. "Olifanten, buffalo's, misschien
ook leeuwen. Een erg gevaarlijk stuk." Als ik zeg dat
dat misschien reden voor me is om een lift aan een
vrachtwagen te vragen, antwoordt hij: "Not maybe! You
take that lift, young man! I have lived in Botswana
for 67 years now, so I know what I'm talking about!"
Even sta ik op het punt om een truck aan te houden.
Maar volgens de politiecommissaris van Nata heb ik
weinig te vrezen - door de droogte concentreren de
dieren zich langs de grote rivieren in het noorden.

Nou, vooruit dan maar. Slingerend van alle extra
kilo's begeef ik me op weg naar Kasane, de leegte in.
Uit mijn dagboek: "Slaapverwekkende route, vlak en
kaal, nauwelijks schaduw, 1 of 2 auto's per kwartier,
wind schuin van rechts, soms tegen, dan weer achter.
Geen enkel dorp of kruising-met-winkel, zelfs geen
boerderijen, een enkele keer een zanderig zijpad. Om
de monotonie te doorbreken stel ik mezelf
tussendoelen: eerste drinkpauze na 25 km, koffie met
koekjes na 40 km, lunch tussen km 60 en km 70. Bij km
69 een veterinaire controlepost, d.w.z. een slagboom,
een goot met ontsmettingsvloeistof tegen mond- en
klauwzeer, een tentenkamp, een radiomast en een grote
tank met drinkwater. Vriendelijke controleurs, die me
in de schaduw van hun tent uitnodigen om m'n lunch te
eten (1 blikje vis). Prettig, want het is smoorheet,
zeker 32 graden. Niettemin vinden sommige controleurs
het maar frisjes, twee vrouwen dragen zelfs wollen
truien. Nee, dan 's zomers, dan wordt het hier met
gemak 40 graden, soms zelfs 50." Twee dagen en zo'n
200 km later schrijf ik in mijn reisjournaal: "Vlak
voor de koffiestop een giraffe aan de linkerkant van
de weg, die traag wegdraaft als ik nader. Verder geen
wilde dieren, behalve wat wilde zwijnen, impala's,
roofvogels en een groep van 40 bavianen die de weg
over rent. Af en toe speur ik geconcentreerd het bos
af naar grazende olifanten of doezelende leeuwen, maar
meestal vergeet ik dat ik door een forest reserve
rijd." Na drie dagen bereik ik Kasane, nog immer
zonder een ontmoeting met een gevaarlijk dier. Wel een
beetje jammer, het had zo spannend kunnen zijn...

Kazangula/Victoria Falls
------------------------
Na een bezoek aan Chobe National Park, een schitterend
wildreservaat langs de Chobe rivier, steek ik op dag
109 bij Kazangula de Zambezi over, de grensrivier met
Zambia. De overgang van welvarend, geordend Botswana
naar arm, chaotisch Zambia is direct duidelijk. "De
ferry over de Zambezi is een all-African experience",
noteer ik. "Een tamelijk gammele schuit uit de jaren
voor de onafhankelijkheid, met een dek van
versplinterde planken en ijzeren platen die decimeters
omhoog krullen, voorzover ze niet ontbreken. Onder
dikke wolken dieselrook aanvaarden we de overtocht,
een reis van 20 minuten. We, dat zijn 1
vrachtwagencombinatie, een dozijn voetgangers, 1
Landrover met Zuidafrikaanse zendelingen en 1 fietser.
De wachttijden voor autoverkeer op de enige verbinding
tussen Botswana en Zambia liggen in de orde van een
halve of een hele dag, dat laat zich vlot uitrekenen.
Aan de overkant geen probleem met de Zambiaanse
douane. 'Op weg!', galmt het door m'n hoofd. 'Dit is
het echte Afrika!'"

Twee dagen later wandel ik in gezelschap van Hideki,
een Japanse motorrijder op wereldreis, naar de
Zambiaanse kant van de Victoria Falls, de watervallen
in de Zambezi op de grens met Zimbabwe. Maar eerst
even wat cijfers & geschiedenis. De Victoria Falls
zijn zo'n 1700 meter breed en 110 meter hoog, bijna 2
keer breder en hoger dan de Niagara Falls in de VS.
Aan het eind van het droge seizoen stroomt er circa 1
miljoen liter water PER SECONDE over de rand, bij hoog
water het tienvoudige, het dubbele van het
Niagara-volume. De enorme nevelwolken die daarmee
gepaard gaan, zijn zichtbaar tot op 80 kilometer
afstand. De locale naam voor de falls, voordat ze door
de Schotse missionaris David Livingstone naar Queen
Victoria werden genoemd, luidde dan ook Mosi-oa-Tunya,
"de rook die dondert". Ironisch genoeg was Livingstone
hevig teleurgesteld toen hij in 1855 de watervallen
ontdekte. Het enorme obstakel frustreerde immers zijn
streven om de Zambezi te gebruiken als transportroute
voor bijbels en handelswaar naar het hart van Afrika.
Pas nadat het nieuws van de ontdekking Londen had
bereikt, en daar een sensatie veroorzaakte, overwon
Livingstone zijn teleurstelling en schreef hij de
befaamde zinnen "No-one can imagine the beauty of the
view from anything witnessed in England. Scenes so
lovely must have been gazed upon by angels in their
flight."

Terug naar juli 2003. De Vic Falls zijn nog steeds
even lovely en beautiful als in 1855, een
onvoorstelbaar mooi gezicht. Maar het meest
indrukwekkend is het geluid - een grommend ruisen, een
muur van gebulder, alsof er langzaam een oneindige
vrachttrein door je hoofd dendert. Uit m'n
reisjournaal: "Door de nevelwolken (het is hoog water)
is de voet van de waterval niet te zien, maar je hoort
het kolkende water zich een uitweg door de Batoka
Kloof persen. Aan beide kanten van de kloof liggen
stukken regenwoud die gevoed worden door de nevel, een
wonderlijke tegenstelling met de kurkdroge omgeving
boven de kloof. Hideki en ik huren poncho's om langs
de falls te lopen, maar zelfs met zo'n oliejas aan is
het nog moeilijk om droog de overkant van de
voetgangersbrug te halen - van boven worden we belaagd
door stortbuien, en van onder door opgestuwde nevel.
Het is grappig om met Hideki op pad te zijn, hij is
kinderlijk blij met de mooie uitzichten. Met z'n
digitale video legt hij alles vast, om op te sturen
naar z'n verloofde, die thuis in Osaka op hem wacht.
Ze moet wel veel van 'm houden. De reis door Siberie,
Europa en West-Afrika kostte al 14 maanden, en voor
het vervolg door Oost-Afrika, Azie, Australie en
Amerika rekent H. op nog een jaar of twee."

Lusaka/Chipata
--------------
Via Lusaka, de hoofdstad van Zambia, rijd ik in de
weken rond 1 juli naar het oosten, richting Chipata en
Malawi. Een vermoeiend stuk van 1200 km, want de weg
telt veel kuilen en gaten, en vrijwel elke dag staat
er een straffe zuidoostenwind, die me het liefst weer
terugduwt naar Botswana. Desondanks ervaar ik dit
traject niet als vervelend, integendeel. Het landschap
is groen en afwisselend, de mensen zijn in het
algemeen heel vrolijk en hartelijk, en ondanks de
eenvoud en de armoede is er altijd voldoende goed
voedsel te koop - wat wil een mens nog meer? Uit mijn
reisdagboek: "Dinsdag 1 juli, dag 123,
Lusaka-Monkonka, 119 km. Na 15 km droogt het verkeer
uit Lusaka op, waarna ik de Great East Road vrijwel
voor mezelf heb. Warme dag, echt een dag om liters
vocht te verliezen. Interessant landschap: lange,
rollende heuvels, bananenbomen, acacia's, cactussen en
baobabs, en iets van de hoofdweg af een lint van
rieten hutjes. Hoog pluimgras langs de kant, tot zo'n
2 meter hoogte, waardoor het soms net lijkt alsof je
tussen Engelse heggen rijdt. Op de rand van het asfalt
veel grote cylindervormige zakken houtskool, te koop
voor 15-duizend kwacha (3 dollar). Families in de
dorpjes langs de weg kappen het hout ergens in de
omgeving, laten het drie dagen branden, en ziedaar, al
weer een zak houtskool. Dat is natuurlijk een recept
voor ontbossing, maar wie kan die keuterboertjes
ongelijk geven? Ze zijn arm, er zijn nog genoeg bomen,
en het geld is goed. 's Avonds aangeklopt in Monkonka,
een dorpje van tien hutten, ergens langs de Great East
Road. Van de chief (dorpsoudste) mag ik mijn tent
opzetten tussen wat bomen, dichtbij zijn huis en ook
dichtbij het geitenhok. Snel gekookt bij het licht van
de zaklantaarn, macaroni met tonijn. Prachtige
sterrenhemel, op een paar houtskoolvuurtjes na is er
geen achtergrondlicht dat de hemel kan verbleken.
Volgens de chief wordt de langgerekte sterrennevel die
we zien "de staart van de geit" genoemd. Als de staart
da/a/r staat (hij wijst zo'n 90 graden met de klok
mee), komen de regens. In die periode regent het soms
de hele dag. Maar als de staart daar staat (hij draait
een stuk verder), wordt het weer maandenlang droog. 's
Nachts veel gemekker van de reeel bestaande geitjes
naast me. Jaja, dan denk je dat het rustig is op het
platteland, ver weg van alle stadse rumoer. Vergeet
het maar. Een gemiddeld Afrikaans erf telt toch al
gauw een kraaiende haan, een half dozijn kippen, wat
geiten, een ezel of en koe, en soms een hond. Genoeg
voor een heel carnaval des animaux. Overigens laten de
geiten ook harde winden, ze kennen geen enkele
schaamte."

Lilongwe
--------
Op zondag 13 juli, dag 135, steek ik bij Chipata de
grens met Malawi over, en rijd de volgende dag door
naar Lilongwe. Nog net voor sluitingstijd ben ik bij
het postkantoor. Als ik geluk heb, ligt daar een
pakket voor me van Andre, mijn postmaster in Utrecht,
met reisgidsen, kleding, een buitenband en wat
onderdelen voor m'n haperende benzinebrander. En
zowaar, het is er al 3 dagen! Tevreden rijd ik met de
doos op het stuur naar de camping, zet m'n tent op, en
deel de nacht met een Telegraaf en een paar
Volkskranten van 3 weken geleden. Nooit geweten dat
oud nieuws zo opwindend kan zijn!

Tsala bwino,

Peter van de Beek

PS: dit verslag was natuurlijk weer veel te lang,
sorry; ik ben bang dat ik het nooit leer.

Peter van de Beek op de fiets door Afrika.
Hieronder lees je zijn verslag vanaf Botswana.....




Francistown, zondag 8 juni 2003, totaal 5148 km.

Vrienden!

Vanuit een bewolkt en koud Botswana (18 graden) stuur
ik hierbij het tweede verslag van mijn fietsreis door
Afrika, in de hoop dat jullie nog steeds willen weten
hoe het me vergaat. Het is vandaag een historische
dag, en niet alleen omdat het de 100ste reisdag
betreft. Opmerkelijker is dat het vannacht heeft
geregend. En neerslag is in een woestijnig land als
Botswana zo kostbaar, dat de nationale munteenheid, de
pula, 'regen' betekent. De pula is trouwens verdeeld
in 100 thebes, ofwel 'druppels'. Het is nu droog, maar
er ligt nog voor een fortuin aan thebes op het
tentdoek.

Wat vooraf ging
---------------
Eind februari ben ik naar Johannesburg (Zuid-Afrika)
gevlogen, met fiets, tent, muskietennet en genoeg
reservemateriaal om 12 maanden te kunnen overleven
in sub-Sahara-Afrika. Het plan is om in ongeveer 7
maanden van Kaapstad naar Nairobi (Kenia) te fietsen,
solo, maar in Malawi waarschijnlijk begeleid door een
fietsvriendin. Verloopt dat allemaal zonder zware
ziektes en bijtende beesten, dan fiets ik nog enkele
maanden door via Ethiopie, Sudan en Egypte. In mijn
eerste bericht (3 mei) heb ik verslag gedaan
van het traject Johannesburg - Kaapstad via Lesotho.
Nu een samenvatting van de tweede etappe, Kaapstad -
Jo'burg (trein) - Francistown.

Kaapstad/Jo'burg/Germiston
--------------------------
Na een korte fietstocht vanuit Kaapstad naar Kaap de
Goede Hoop, waar de koude Atlantische Oceaan en de
warme Indische Oceaan elkaar ontmoeten, neem ik op
vrijdag 9 mei de trein terug naar Johannesburg.
Hemelsbreed is dat circa 1700 km, dwars door de
halfwoestijn van de Karoo, via 30 tussenstops in
stoffige dorpjes. De trein doet er 29 uur over, maar
ik geniet van elke minuut in dit
onbarmhartige landschap. Een zee van goudgeel
prairiegras onder een kobaltblauwe hemel, afgezet met
lage tafelbergen, een enkele farm, wat huisjes met
tengere kleurlingen, ijzeren windmolens boven een
waterput, en hier en daar de spits van een
Nederduits-Gereformeerde kerk - het heeft iets
abstracts, iets onwerkelijks, alsof je door het decor
rijdt van een film waarvan de crew al lang geleden van
de dorst is omgekomen.

In een voorstad van Johannesburg breng ik aansluitend
een lang weekend door bij Nettie, Heidi, Karin en
Geertine, 4 Nederlandse studentes die ik eerder
tegenkwam in de Drakensbergen, en die in Germiston
stage lopen in een opvanghuis voor weeskinderen. Een
erg gezellig en ontspannen weekend, waarin ik word
overladen met pannenkoeken, snoep en vrolijk
meidengekwetter. Maar ook een nuttige tijd, want
vanuit Germiston, had ik zo bedacht, kan ik eenvoudig
in Pretoria m'n visum voor Zambia regelen. Dat visum
kost me echter een lang verblijf in de wachtkamer van
de Zambiaanse High Commission. De regels blijken
namelijk niet te voorzien in een toerist die
zelfstandig, zonder vastgelegde route en voorgeboekte
hotels, en ook nog per fiets door het land wil
trekken. Uiteindelijk krijg ik na 2 dagen soebatten en
een aanbevelingsfax uit Nederland (Coen en Andre:
nogmaals dank!) het gevraagde stempel. En nog wel van
de High Commissioner zelve, die nu wel 's wil weten
wie toch die veelbesproken fietser is. "Je krijgt het
visum", zegt de man met opgeheven vinger, "maar op 1
voorwaarde. Ik wil dat je me persoonlijk belooft dat
je veilig door Zambia zult fietsen, want we willen
geen ongelukken." Met mijn meest officiele gezicht doe
ik de High Commissioner van de Republiek Zambia te
Pretoria de plechtige belofte dat ik er alles aan zal
doen, werkelijk alles, om heelhuids en zonder
bloedvergieten door zijn prachtige, gastvrije land te
reizen, echt waar.

Germiston/Ogies/Middelburg/Belfast/Dullstroom/Lydenburg/Sabie/Kruger
Park
-----------------------
Op dag 75, woensdag 14 mei, neem ik afscheid van de 4
dwaze maagden, en koers naar het oosten richting
Kruger Park. De eerste paar dagen trek ik door een
vlak en lelijk gebied, een mengeling van maisvelden en
kolenmijnen. In dit gebied wordt ruim de helft van de
Zuidafrikaanse kolen gewonnen; geen toeristische
trekpleister, maar ik vind het interessant om ook 's
de niet-toeristische delen van een land te zien.
Uit mijn reisdagboek: "Veel vervallen, roestige
industrie-installaties, grasbegroeide
bedrijfsterreinen, viaducten met waarschuwingspoortjes
voor trucks etc. Enorme, enorme
kolentreinen, op kruipsnelheid onderweg naar de
Indische Oceaan. Ik tel 3 locomotieven en 36 wagons,
en ben nog niet eens op de helft. Prachtig gezicht,
zo'n trage, eindeloze slang door een maisveld.
Lunchpauze in Middelburg. In de Pick 'n Pay
supermarkt, waar ik m'n fiets veiligheidshalve naast
de kassa's parkeer, weer veel verwonderde gezichten
van zwarte caissieres. Zuidafrikanen, en zeker de
niet-blanken, zijn stomverbaasd als je zegt dat je per
dag meer dan 3 km fietst, laat staan 100, laat staan
al een paar 1000 in totaal. ('Wat?! Op dat ding!? Met
al die sakkies?!')."

Na Belfast verandert het landschap, en beland ik in de
heuvels en bergen van Mpumalanga, met passen tot bijna
2200 meter. Uit mijn dagboek: "Zonnig weer, maar
tamelijk schraal en koud. Dullstroom (2100 m) kondigt
zich in de verte aan als een meertje van glinsterende
daken, de vertrouwde tinnen platen op de matchbox
houses van een townshipje. Het begint herfst/winter te
worden. Circa de helft van de bomen is prachtig geel
of roodbruin, de velden zijn kaal, de zon
heeft moeite om 's ochtends door de nevel te komen.
Curieuze is dat tussen de Europese bomen (berken,
eiken) ook af en toe een acacia of palmboom staat, tot
op grote hoogte. Tussen de middag zie ik in een cafe
de begrafenisplechtigheid van Walter Sisulu (91).
Indrukwekkende staatsbegrafenis. Maar wat me het meest
zal bijblijven is de bijna lichamelijke manier van
tv-kijken van het zwarte personeel. Niemand voert wat
uit, de meesten kijken roerloos, sommigen met luid
commentaar, duidelijk zeer betrokken bij de laatste
reis van een grote held van de anti-apartheidsstrijd.
Alleen de kok, een blanke snor, staat met zijn rug
naar het beeld."

Enkele dagen later maak ik met 5 andere toeristen een
game drive door het Kruger Park. Ik hoop niet dat het
geborneerd klinkt, maar na alle opgewonden verhalen
valt dat park me in werkelijkheid
'n beetje tegen. Niet dat er geen dieren zijn,
integendeel - alleen al voor de koffiepauze spotten we
4 neushoorns, 2 hyena's, een dozijn giraffen,
tientallen impala's, een grote groep olifanten, apen,
zwijnen, kudu's en niet te vergeten een parend
leeuwenstelletje. Maar het landschap is eentonig en
winter-kaal, zeg maar gerust saai. En de honderden
kilometers asfaltwegen en uitputtend geoutilleerde
picknickplaatsen (incl. restaurant, postkantoor en
benzinepomp) zorgen ervoor dat het park nogal
synthetisch aandoet. Geen wilderness experience,
eerder een personeelsuitje naar Burgers Dierenpark,
maar dan in het groot. "Ik ben blij dat ik in deze
Landrover zit, en ondertussen 4 buffalo's en een groep
zebra's kan zien. Maar ik ben even blij dat ik morgen
weer uit deze toeristen-cocon kan ontsnappen."

Blyde River Canyon/Pietersburg/Vivo/Botswana
--------------------------------------------
Via het kloofdal van de Blijde Rivier, met
indrukwekkende gezichten op de bergen rondom, reis ik
daarna langs bananenplantages in het warme Laagveld
naar Pietersburg, en van daar richting Botswana. Uit
m'n dagboek: "Dag 88, Pietersburg-Vivo. Dist 110; tm
4:29; av 24,7; max 44; odo 4688. Warme dag. Eerste
daad: de twee Zuidafrikaanse reisgidsen naar NL
gestuurd,
scheelt zomaar 960 gram. Tot Kalkbank en Dendron een
volstrekt leeg en vlak landschap,
spijkerbroekenreclameplaatje, met hier en daar een
tafelberg aan de horizon, telefoonpalen en een lang,
recht, brokkelig asfaltlint. Armoedige dorpjes, als ze
er al zijn, van een paar huizen in een berg stof, met
zwarte inwoners die alleen Sesotho spreken. Verder
uitgestrekte farms, duizenden hectares groot, met
Nederlandse namen bij de inrit (Van der Merwe, Smit).
Aardappelteelt. Water komt uit boorgaten diep in de
kurkdroge bodem. (..) In Dendron, een kruising met
winkel en pompstation, staat een kleine, zwarte vrouw
van rond de dertig enthousiast naar mijn fiets te
kijken. Sinds kort heeft ze ook een fiets, zegt ze in
een mix van Afrikaans en Engels. En dat is zo prettig,
want het scheelt veel tijd als ze tussen de middag
even naar huis wil (700 meter), of naar haar oude dorp
(7 km). Voorheen liep ze dat altijd, maar nu is ze er
stukken sneller. Ook haar 2 kinders hebben een fiets,
en daarmee fietst ze in het weekend weleens naar haar
oude dorp. 'Een of anderhalf uur doen we erover. Niet
te hard, want anders word ik moe. Heerlijk!' Bij
wijze van toetje vertelt ze dat ze Maandag Oor heet.
Maandag omdat ze op een maandag is geboren, en Oor is
de familienaam. Als ik antwoord dat we in Nederland
zeggen: "Koop nooit een auto die op maandag is
gemaakt, want de monteur was waarschijnlijk nog
slaperig van het weekend.", barst ze in lachen uit.
"Oh, dus ik heb misschien mankementen?" "Nou ja, eh,
dat weet ik niet hoor. Je bent dan weliswaar op een
maandag geboren, maar misschien op een vrijdag
gemaakt." Ze hikt 't uit van het lachen. "When will
you be coming back? Next week? In two weeks?" "On a
nice, fine day. Promise." "OK! On a nice, fine day!
Totsiens!" Een beetje beduusd over zo veel natuurlijke
blijheid rijd ik verder."

Limpopo-rivier/Mathathane/Selebi Phikwe/Francistown
---------------------------------------------------
Op dag 90, donderdag 29 mei, steek ik bij het gehucht
Platjan de Limpopo over, de grensrivier met Botswana.
's Avonds kampeer ik aan de rand van Mathathane, het
eerste dorpje dat ik tegenkom in het (zeer
dunbevolkte) Botswana, zo'n 50 km over de grens. Het
plan is om slechts 1 nacht in Mathathane te blijven,
en
dan in 2 lange etappes door te fietsen naar
Francistown, de tweede stad van Botswana, een
geschikte pleisterplaats. Maar 's nachts slaat het
noodlot toe in de vorm van overgeven en diarree,
symptomen van een voedselvergiftiging, dysenterie of
een ander maag-darm-probleem. Heel vervelend, maar in
de woorden van J. Cruijff: ieder nadeel heb z'n
voordeel. Want zo krijg ik 'n paar dagen later de kans
om een familiefeest bij te wonen.
"Zaterdag 31/5. Ochtend gaat goeddeels voorbij met
biscuit eten en slappe thee drinken. Rond elven word
ik door de oude buurman uitgenodigd voor een
bijeenkomst ter voorbereiding van een bruiloft over
enkele maanden. We lopen naar een huis verderop in het
dorp, waar zo'n 60 mensen bijeen zijn, allen zeer
zwart. Een paar middelbare vrouwen en jonge mannen
dansen op vrolijke muziek, de rest (veel ouderen) zit
gezellig babbelend in de schaduw, op de grond of in
plastic stapelstoelen. Ik krijg als enige gast een pot
melkthee en een schaal droge koek, de anderen drinken
niet. Na een uurtje is het opeens muisstil, de muziek
gaat uit, er wordt vergaderd over een geschikte
trouwdatum. Na ongeveer een uur gedelibereer, waarbij
de oudste en meest prominente mannen en vrouwen hun
visie geven aan de hand van een bureaukalender, zijn
ze er geloof ik uit, maar helemaal zeker weet ik dat
niet. De muziekinstallatie gaat weer aan, doch het
bandje blijft hangen. Dan maar de radionieuwsdienst.
Een item gaat over het staatsbezoek van de Angolese
president, een ander bericht betreft passende
strafmaatregelen voor verkrachters. Als ik 't goed
begrijp kan een verkrachter in Botswana gestraft
worden met 'verwijdering van zijn libido', id est
castratie. "Snijden ze echt z'n ballen eraf?", vraag
ik de oude buurman. "Jaja", gnuift hij, "zo gaat dat
hier". Vervolgens gaat iedereen aan de lunch,
maispap met geitenvlees. Ik laat het eten aan me
voorbijgaan, want erg smakelijk ziet het er niet uit,
en iedereen zal ondertussen wel weten dat ik een
beetje ziek ben, dus ik heb een excuus. Na de lunch
loop ik wat rond, en kom achter het huis een schaal
tegen met de laatste stukken geit, twee poten en een
kop die me glazig aankijkt. 'Eerst schraap je de vacht
van de poten, en daarna gaan ze in de soep. De kop
koken we ook.', zegt een vrouw enthousiast. Maar ik
heb al gegeten."

Inmiddels ben ik, na een bezoek aan een arts in
Selebi-Phikwe, een antibioticakuur en een viertal
korte etappes dan toch nog in Francistown gearriveerd.
De afgelopen dagen heb ik gerust en een waslijst aan
huishoudelijke klusjes afgewerkt, zoals kapotte
kleding laten herstellen, groot onderhoud aan de
fiets, de voordrager laten lassen, naar de kapper,
e-mail checken, een pakket met overbodig materiaal op
de post doen en ... dit reisverslag schrijven.

Ik ben bang dat dit verslag weer veel te lang was.
Maar hopelijk was het wel smakelijk en informatief. Zo
niet, bedenk dan als troost dat ik nog veel meer had
kunnen opschrijven, met gemak het driedubbele. En nog
een troost: intussen schijnt de zon weer boven
Botswana, en is m'n tent drastisch minder waard
geworden.

Sala sentle!

Peter van de Beek

Peter van de Beek door Afrika.
Zuid-Afrika....



Vrienden!

Vanuit een zonnig en fris-warm Kaapstad (22 graden)
stuur ik hierbij het eerste verslag van mijn fietsreis
door Donker Afrika. Ik zal proberen om het bondig te
houden, en niet m'n hele reisdagboek (152 pagina's)
door de telefoonlijn pompen. 't Betekent natuurlijk
wel dat dit slechts een ruwe schets is, een vluchtige
opsomming. Bepaalde mensen, kilometers asfalt en
voorvallen zullen helaas niet aan bod komen. Mijn
excuses daarvoor :-)

Wat vooraf ging
---------------
Eind februari ben ik naar Johannesburg (Zuid-Afrika)
gevlogen, met fiets, tent, muskietennet en genoeg
reservemateriaal om 6-12 maanden te kunnen overleven
in sub-Sahara-Afrika. Het plan is om in ongeveer 7
maanden van Kaapstad naar Nairobi te fietsen, solo,
maar in Malawi waarschijnlijk begeleid door een
fietsvriendin. Verloopt dat allemaal zonder zware
ziektes en bijtende beesten, dan fiets ik nog een paar
maanden door via Ethiopie, Sudan en Egypte. NB: het
eerste traject (Johannesburg - Kaapstad) leg ik in
omgekeerde richting af i.v.m. het weer in Lesotho.

-------------------------------------
Johannesburg, Vereeniging, Kroonstad, Clocolan,
Ficksburg, Fouriesburg, Golden Gate NP, Drakensberg.
-------------------------------------
De eerste 3 weken laten zich in 3 woorden samenvatten:
warm, Afrikaans en wandelen. Zeker in het begin, als
ik door het uitgestrekte landbouwgebied van de
oostelijke Vrijstaat trek, is het soms erg heet, 34
graden of meer, en schijnt de zon furieus. Uit mijn
dagboek: "Luchtspiegelingen op de weg, tegenliggers
lijken uit de verte aan te komen drijven op grote
plassen water. Af en toe piept er een vogeltje, alsof
een remblokje aanloopt. Meer gebeurt er niet. Een
zwart, vrijwel recht asfaltlint voor me, slome
heuvels, een tractor naast een silo, velden met gras,
graan of zonnebloemen, hier en daar een plukje bomen.
Verder veeeel niets. Geen schaduw, geen dorpen, geen
wegwijzers, geen mensen langs de weg. De afstanden
zijn groot, met enige pech rijd je 75 km zonder een
winkel ("contantwinkel") tegen te komen, een cafe
("kroeg") of een benzinepomp ("stasie").

In de oostelijke Vrijstaat en langs de noordgrens met
Lesotho woont een blanke minderheid met nog steeds
aanzienlijke
economische en sociale invloed, vaak van NL afkomst.
De dorpen bestaan gewoonlijk uit een blanke kern met
een Nederduits-Gereformeerde kerk, keurige burgers
en schone straten met ruime, goed onderhouden huizen.
Ver weg van die kern, een klein half uur lopen, ligt
een modderig townshipje voor de zwarte en gekleurde
landarbeiders, met stenen luciferdoosje-huisjes, 1
woonlaag, ca 25 m2 voor een heel gezin, of
zelfgefabriceerde krotten van afvalhout en golfplaat.
Perfecte segregatie, zodat beide bevolkingsgroepen
elkaars woongenot zo min mogelijk verstoren.

De voertaal in dit gebied (ook voor niet-blanken) is
Afrikaans, een soort ouderwets Nederlands, gezout met
Frans, Duits en Engels, en gepeperd met
uitdrukkingen uit slaventalen. Moeilijk is Afrikaans
niet, althans voor een Nederlander, binnen een paar
dagen lees je "Die Burger". En ik lees die krant
graag, want het prikkelt de verwondering. Afrikaners
vertalen bijv. consequent elk vreemd woord, wat leidt
tot constructies als "rekenaar" (PC), "zachte ware"
(software), "e-pos" (e-mail) en "gemorspos" (spam).
Verder hebben ze charmante en fantasierijke
uitdrukkingen voor bijv. sterven ("daai Groot Rivier
oversteken") en even uitpuffen ("een blaaskans
nemen").

Het is, kortom, niet ingewikkeld om met de locals te
communiceren, blank, coloured of zwart. Veel
kleurlingen en zwarten zijn heel vriendelijk en
behulpzaam, maar tegelijk ook vaak timide en
onderdanig, gewend als ze kennelijk zijn aan blanke
bazigheid. De Afrikaner boeren - blank, snor of baard,
korte broek, afgezakte kousen, bierbuik - maken juist
een zelfverzekerde, stoere indruk. Een beetje
cowboy-achtig, al rijden ze steevast in een "bakkie",
een Toyota pick-up. Veel van de vlezige koppen zouden
zo uit Nederland of Duitsland kunnen komen, en als je
naar hun familienaam vraagt, hoor je vaak iets als Van
Schalkwijk, Lindenberg, Van der Merwe, De Jager en De
Klerk. Ik kan goed met ze opschieten, 's avonds in de
kroeg drink ik graag een biertje met ze, maar ik erger
me zodra ze over zwarten beginnen. Zelden klinkt er
een woord van respect of begrip. Het is
altijd "Be careful!" en "Watch your back!", want die
"kaffers" c.q. "dogs" mogen dan wel aardig doen,
maar eigenlijk zijn het allemaal rovers en
moordenaars. "They will mug you! Don't trust them!"

Via het Golden Gate NP, een prachtig nationaal park
met lage, afgeronde, door wind en water uitgeslepen
bergen van oranje zandsteen (sommige zijn er uit als
groteske champignons), bereik ik op
dag 10 de Drakensbergen. Een, zo mogelijk, nog mooiere
keten van steile, scherpgetande bergen uit harde,
blauw-bruine steen, tot zo'n 3700 meter hoog. In dit
gebied maak ik, met groepjes andere toeristen, een
paar wandelingen van 4-7 uur, hoewel ik eigenlijk niet
van lopen houd en opzie tegen het geklauter over
steile paden. Maar de Sperenbarriere (Zulu voor
Drakensbergen) zijn met hun nevelflarden rond puntige
kammen en loodrechte watervallen van tientallen meters
hoogte te verleidelijk om te weerstaan.


-------------
Lesotho. Sani-pas, Mokhotlong, Butha-Buthe, Maseru,
Mohale's Hoek
-------------
Na 3 weken bereik ik via de Sani-pas (2874 m,
onverhard) het door Zuid-Afrika ingesloten, maar
onafhankelijke koninkrijk Lesotho. Het bergstaatje
Lesotho zou je het Tibet van Afrika kunnen noemen,
want het is er hoog (tot bijna 4000 m), steil, koud
(de nationale dracht bestaat uit een dikke wollen
deken, een bivakmuts en rubber laarzen) en straatarm.
Veel wegen zijn onverhard, en er waaien straffe
winden. Maar als je van fietsen in de bergen houdt, is
Lesotho wat Mekka voor een moslim is. Voor m'n vertrek
uit NL heb ik dan ook besloten om het traject
Kaapstad-Johannesburg in omgekeerde richting te doen,
om zo ruim voor de winter (mei-juli) in Lesotho te
zijn.

Fietsen in Lesotho is inspannend, omdat je vrijwel
voortdurend op 2000 meter boven N.A.P. bent, vaak nog
hoger. Hieronder het dagboekverslag van dag 22.
"Sani-pas naar Molumong, afstand 52 km / gemiddeld
10.7 / max 37. Prachtige, zware dag. Schitterend weer,
vrijwel
onbewolkt. Zware, onverharde klim naar de
Kotisephola-pas, 3240 m. Veel lopen en duwen, de weg
(kuilen en losse stenen) is te slecht en te steil. Kom
onderweg 3 van de 5 dwaze maagden uit NL tegen, en
even later
ook de 4 Duitse jongens, oude bekenden op de
terugreis, maar dan in een minibusje. Na 14 km op de
top. Deel snoep en sigaretten uit aan een paar herders
in gescheurde dekens, en begin daarna aan een
lange, lange afdaling, ca. 1000 meter verval in 20 km.
Onverharde weg, veel gaten en kuilen, pijnlijke polsen
en vingers. Harde, koude tegenwind, maar prachtige
uitzichten over woeste bergbeken en steile klippen. Af
en toe een herder met een zelfgebouwde gitaar
(olieblik, kromme stok en een stuk touw) die tokkelend
en neuriend op een heuveltopje staat. Weergaloze
bergpanorama's, woest en ledig, op een paar herders en
ruiters na ben ik alleen. En gelukkig."

Behalve koud en primitief is het in Lesotho vooral
heel
gezellig. De afstanden tussen 2 dorpen zijn doorgaans
kort, het krioelt er van de schoolkinderen in uniform
die zwaaien, gillen en op de foto willen, en de
volwassenen maken een vrolijke, zelfbewuste en trotse
indruk. Geen enkele keer word ik aangesproken met
"baas" of "master", zoals Zuidafrikaanse zwarten vaak
doen. Maar Lesotho heeft dan ook nooit tot Z-A
behoord, en kent daarom geen geschiedenis van
apartheid en onderdrukking.

------------------------
Karoo en Garden Route. Aliwal North, Middelburg,
Graaff Reinet, Port Elizabeth, Tsitsikamma,
Oudtshoorn.
------------------------
Op dag 31 rijd ik de grens weer over, terug in de
golvende vlakten en de jaren vijftig-sfeer van
Afrikaner Zuid-Afrika. In tien dagen steek ik de Grote
Karoo over, een uitgestrekte halfwoestijn, droog,
stoffig, dor en desolaat. Met deze etappe heb ik veel
moeite. Door de warmte maar vooral door de wind, die
ongehinderd door bomen, bergen of andere natuurlijke
windschermen, vrij spel heeft. Tot halverwege de
ochtend betekent dat een briesje van opzij of schuin
achter. Maar na een uur of 10.00, als de Karoo is
opgewarmd en er een luchtstroming ontstaat vanaf de
Indische Oceaan, draait de wind en zwelt hij aan tot
een felle wind schuin tegen, die je de rest van de dag
mentaal plaagt en fysiek afmat. Het gevoel alsof je op
een eindeloze roltrap loopt, maar dan tegen de
draairichting in.

Voordat ik naar Z-A vertrok, hebben veel mensen me
gevraagd of ik niet bang was om te worden beroofd of
neergestoken. Tenslotte staat Z-A bekend als een land
net torenhoge criminaliteitscijfers. Die cijfers
liegen niet, en als je om je heen kijkt zie je overal
bordjes "security" en vingerdikke tralies. Voordat je
een bank binnen mag, gaat er een bewaker met een
metaaldetector langs je lichaam, op zoek naar een gun.
Maar tot nu toe voel ik me heel prettig in dit land.
De
mensen - blank, kleurling of zwart - zijn in het
algemeen een stuk spontaner, vrolijker en minder
zuurgestresst dan in NL, en overal word je met grote
gastvrijheid en warmte ontvangen. Lees bijv. wat er
gebeurde op dag 47, een tamelijke doorsneedag. "Tussen
de middag zit ik te lunchen langs de weg, er is toch
nauwelijks verkeer. Op een gegeven moment komt er een
bakkie de hoek om stuiven, met twee oudere blanke
mannen. Zodra hij me ziet, trapt de bestuurder op de
rem. "Are you having trouble?", vraagt hij bezorgd.
"No, lunch", zeg ik. "Sure?". "Yes, I'm fine, thank
you." "Where are you from?" "From Holland". "Hollandse
mense zijn baie baie goeie mense! Ben jij met de
fiets? Helemaal naar Zuid-Afrika gekomen om bij ons te
fietsen?" Hij begint enthousiast m'n hand te schudden.
"Ek hoop dat jij een lekkere tijd het!" "Baie dankie."
Twintig km verder kom ik in een
kleurling-gehucht langs een winkeltje bestaande uit 3
aan elkaar gelaste containers. Ik stap af om wat te
kopen, maar dat gaat zomaar niet. De eigenaar wil 't
uit eigen zak betalen, die portemonnee mag ik in mijn
tas houden. Ik hoef maar wat te bestellen, en hij
regelt het. Koffie? Een sandwich? Misschien een Fanta
met een dikke zak chips?"
Probeer maar 's om in Nederland twee van dergelijke
spontane, vriendelijke types tegen te komen binnen een
tijdsbestek van een middag. Veel succes!

--------------
Montague/Franschhoek/Stellenbosch/Kaapstad
--------------
Op dag 57, na 3452 km, bereik ik Kaapstad, de "Mother
City", in 1652 door de V.O.C. gesticht als
verversingspost voor schepen van en naar Oost-Indie.
Kaapstad is werkelijk een lust voor het oog, voor de
tong, voor alle zintuigen. Architectuur uit de 17de
eeuw tot heden, prachtige musea, alle culturen van de
wereld (Portugees, Frans, joods, NL, Brits, Chinees,
Indiaas, moslim, zwart-Afrikaans), mediterrane,
ontspannen sfeer, lekker goedkoop uit eten, zonnetje
erbij maar niet te warm... wat wil je nog meer?!

Ik logeer nu in de moslimwijk, onder het tafellaken
van de Tafelberg. Vanuit mijn raam kijk ik uit op de
Tafelberg, zachtgroene minaretten en een blokkendoos
aan vierkante huisjes in geel, blauw, oranje, rood of
lila pleisterwerk.

Mensen mensen, wat is het leven toch mooi. Niet
altijd en immer, maar tot nu toe geniet ik intens van
deze reis. Baie lekkere groete!

Peter van de Beek

PS: dit verslag is natuurlijk veel te lang. Sorry
hoor, de volgende keer wordt 't korter. Promise!

Moshi, Tanzania, 21 sept. 2003, totaal 9846 km.
----------------------------------------------

Vrienden!

Vanuit een vochtig-warm Moshi (30 graden) stuur ik
hierbij het vijfde verslag van mijn fietsreis door
Afrika. Terwijl ik deze regels schrijf, kijk ik uit op
de Kilimanjaro, Afrika's hoogste berg. Ik zal 'm niet
beklimmen, daarvoor mis ik de knieen. Maar ook
vanuit een leunstoel op het balkon van m'n hotel, 5000
meter onder de top, is de Kili adembenemd.

Wat vooraf ging
---------------
Eind februari ben ik naar Zuid-Afrika gevlogen, met
fiets, tent, muskietennet en genoeg reservemateriaal
om 12 maanden te kunnen reizen in sub-Sahara Afrika.
Sinds m'n vertrek heb ik over de volle lengte van
Zuid-Afrika gefietst, door Lesotho, Botswana, Zambia
en Malawi, en de afgelopen 6 weken door Tanzania.
Tussen mei en augustus heb ik verslag gedaan van de
eerste 4 trajecten. Nu een samenvatting van de vijfde
etappe, Iringa-Moshi.

N.a.v. verslag 4
----------------
Voor ik begin aan dit verhaal, wil ik nog even
terugkomen op het vorige. Iemand schreef me dat ze de
trucjes met een 'pistool' en m'n drinkfles "walgelijk"
vond, respectloos ten opzichte van de "kinderen van
gastland Malawi". Ze raadde me aan om een lift naar
een ander land te nemen, als ik me niet kon aanpassen
aan de Malawiaanse cultuur. Ik begrijp haar reactie,
maar wil graag het volgende benadrukken. A) Die
trucjes heb ik alleen bij uitzondering toegepast. B)
Vaak ging het niet om jonge kinderen, maar om pubers.
C) Kinderen in Malawi zijn geen heiligen, sommigen
zijn vrij grof, althans tegenover een westerse
fietser. Ik ben 5 maal zonder aanleiding met stenen of
stukken hout bekogeld, of met een katapult beschoten.
Een keer zwaaide een jongen van een jaar of acht met
een kapmes langs mijn schouder (grap? verveling?). D)
Zelf ben ik helaas ook geen heilige. Ik schreef dat ik
deze trucjes niet als humor ervoer, maar als bittere
ernst, een "methode om mentaal de dag door te komen.
Ik zou willen dat ik zonder kon." En E) Ik heb nooit
boze reacties gehad op de trucjes. Volwassenen vonden
het vaak heel lachwekkend, of zagen het (naar mijn
idee) als het verdiende loon voor een kind dat wat al
te wild op die mzungu afstormde.

Iringa
------
Op maandag 18 augustus kom ik in Iringa aan, een
bergstadje op 1700 meter hoogte in zuid-Tanzania. Als
ik 's avonds zit te eten in Lulu's Cafe (chicken &
chips, een populaire combinatie in Tanzania), komt er
plotseling een blanke man binnen, die zonder aarzelen
tegenover me plaatsneemt. Hij stelt zich niet voor,
lijkt vermoeid, oogt verfomfaaid, alsof hij een zware
dag achter de rug heeft. Aan z'n accent hoor ik
onmiddellijk dat hij uit Nederland komt. We babbelen
wat over het leven in NL en in Afrika (hij woont er al
zo'n 30 jaar), en hoe langer we praten, hoe meer ik
denk: wat een aardige, boeiende, beetje zonderlinge
man. Het klikt dan ook direct tussen ons :-)

Han (want zo heet hij) is weer zo'n exemplaar van het
soort westerse emigrant dat je wel vaker tegenkomt in
Afrika: man van middelbare leeftijd (Han is 58),
ongetrouwd, intelligent, met een onbestemd verlangen
in de blik, en om de een of andere reden niet gelukkig
in z'n geboorteland. Doch Han is wel een bijzonder
exemplaar. Laat ik proberen 'm te beschrijven. Uit
mijn reisdagboek: "Oorspronkelijk uit Enschede, maar
na de HTS uit NL vertrokken, eerst naar Paraguay,
vervolgens Afrika. Lang, mager, blond vlassig haar,
baardje, metalen bril, sober gekleed, sandalen. Hij
kan er bij lopen als een wat warrige Christusfiguur,
maar ook als een 'alles onder controle'-zakenman. Han
runt een eigen bedrijfje, een mobiele werkplaats in
een truck-met-bedstee waarmee hij auto's in de wijde
omgeving van Iringa onderhoudt, voornamelijk van
blanke
opdrachtgevers (consultants, medici, safari operators,
boeren). Kenmerk: westerse kwaliteit. Gelet op de
staat van de Tanzaniaanse wegen (veel kuilen en gaten)
en de werkwijze van locale monteurs (slordig, slecht
gereedschap), krijgt Han meer opdrachten dan hij
aankan. Na een half leven in Afrika (Zambia, Rwanda,
Uganda, Congo, Somalie, Sudan, Tanzania) is Han danig
verafrikaniseerd. Hij spreekt vloeiend Kiswahili, is
spontaan en hartelijk, kwebbelt vrolijk met alles en
iedereen, werkt hard, maar hij ziet ook de waarde van
tijdig uitrusten en 'n beetje aanlummelen."

Ik trek bijna een week met hem op. Een dag hobbelen we
in zijn truck naar een oude Britse boer in de bush.
Een andere dag bezoeken we Tony, een blanke
overheidsconsultant met een villa in de stad. We zien
elkaar 's ochtends en 's avonds, we lunchen elke dag
samen in het keukentje van mama Neema, Han's zwarte
kokkin, en ondertussen bespreken we De Toestand In De
Wereld, mopperend gelijk de oude mannen uit de
Muppetshow. Han is meestal aan het woord, met een
sterk verhaal of een scherpe observatie, gedrenkt in
scepsis, spot en ironie. Het komt er doorgaans op neer
dat het effect van ontwikkelingshulp twijfelachtig is,
Nederland verbureaucratiseert en in zichzelf gekeerd
raakt, Afrikanen graag praten en grootse plannen
maken, maar nauwelijks nadenken, waarna de zaak
hopeloos verzandt - maar ja, wat doe je eraan?

Tussen al z'n ironische verhalen over Afrika schemert
tegelijkertijd een grote liefde door voor het zwarte
continent, of Han het nou wil of niet. Dat is, om het
dramatisch te zeggen, misschien wel het tragische van
een lang verblijf in Afrika: wanneer je niet tijdig
wegvlucht, ga je er intens van houden. Afrika is
zwart/wit, er zijn geen tussentonen. Als het regent,
valt de stroom uit. Als het niet regent, heersen
droogte en ondervoeding. Afrika's kleuren, warme
menselijkheid, gastvrijheid en prachtige landschappen
doen je de adem in de keel stokken - maar dat geldt
ook voor het vuil, het lawaai, de luiheid, de grofheid
en de corruptie. Je haat het, je houdt ervan, beide
emoties vechten voortdurend om voorrang. Vaak wint de
liefde, met een eervolle tweede prijs voor de afkeer.
Is er dan nog een weg terug naar het vlakke, grijze
Nederland? Han: "Ik ga nog elk jaar een paar weken
terug, vrienden en familie bezoeken. Maar ik zou niet
meer in Nederland kunnen leven."

Iringa-Mikumi-Kilosa-Magole-Mbande
----------------------------------
Op maandag 25 augustus, dag 178, neem ik afscheid van
Han. Ik vind het jammer om hem achter te laten, maar
als ik niet uitkijk schiet ik wortel in Iringa. Ik
daal af uit het stadje, en peddel over groene,
rollende heuvels naar het oosten, richting Dar es
Salaam. Hoewel er slechts weinig verkeer is, houd ik
m'n spiegel scherp in de gaten, want de bussen en
dala-dala's naar Dar hebben nogal haast. Dala-dala's
en bussen zijn meer dan transportmiddelen: het zijn
rijdende schilderijen, Tanzania's bijdrage aan de
wereldcultuur. Dala-dala's zijn walmende
Nissan-minibusjes, meestal bont beschilderd, met een
driekoppige bemanning: een chauffeur die peppillen
slikt om z'n slaaptekort te compenseren, een
conducteur die over het geld gaat, en een hulp die
half uit het busje hangt en met veel verbaal geweld
passagiers tracht te werven. Dala-dala's dragen vaak
namen, zoals "Public Enemy", "Undertaker", "Get In &
Die", of "You Die Like The Rest". En daar zit wat in,
want de overvolle busjes (20-25 passagiers) rijden
altijd snoeihard, hoe druk het ook is. Dagelijks staat
er wel een verhaal in de krant over een road-smash
waarin een of meer dala-dala's figureren, soms met 10
of meer doden. Bussen zijn even bont uitgedost, met
teksten als "God Have Mercy On Us" of "Allah Is
Great", en staan bekend als veiliger dan dala-dala's.
Maar ook bussen rijden zonder uitzondering 100 tot
120 km/u, voor de zekerheid 't liefst midden op de
weg. Moslimbussen (de oostkant van Tanzania is
islamitisch) zijn het ergst, die lijken totaal
onverschillig te staan tegenover een vroegtijdige
ontmoeting met hun Schepper. Alsof de chauffeur bij
het opstaan dacht: vandaag wil ik martelaar worden!

Na 70 kilometer en evenzovele bussen volgt een lange,
steile afdaling van de relatief koele hoogvlakte van
centraal-Tanzania naar een warme vallei. Het is
moordend heet in de middagzon, de zon blikkert recht
boven het asfalt, en de bomen staan te ver van
de weg om koelte te kunnen geven. Ik kruip onder een
afdakje om te lunchen en naar de BBC te
luisteren, expres teutend, in de hoop dat de ergste
warmte dan voorbij is. Na 2 uur wachten pak ik weer
op. Allemachtig, wat is het nog heet. En waarom moet
er nu ook nog een stevige wind opsteken, recht in m'n
gezicht? Uit mijn reisjournaal: "Per kilometer wordt
het moeilijker. Ik heb dorst, maar ik heb nog minder
dan 1 liter water. Om de paar kilometer van de fiets
om te drinken en te rusten. Elke heuvel kost me grote
inspanning. De laatste, niet meer dan een flauwe bult,
moet ik zelfs lopend op. Suf, moe, buiten adem, snelle
pols, af en toe kramp. Ik voel me slap, denk aan een
lift, maar het is nog maar een paar kilometer tot het
huis van father Michael, een vriend van Han. Bij km
94, 100 en 102 afgestapt, zitten, uithijgen, m'n water
is inmiddels op. Bij km 104 eindelijk het beloofde
kruis naast de weg, de afslag naar father Michael's
mission compound. Ik rijd het zandpad af, door een
woud van baobabs, en bereik een binnenplaats met een
school, een kerk en een paar huizen. Father Michael is
er niet, begrijp ik van de kokkinnen, maar dat kan me
niet schelen, zolang ik maar ergens in de schaduw kan
zitten. "Ik ben een vriend van Han, uit Holland",
stamel ik in m'n beste Kiswahili. "Ik ben moe, ziek.
Breng me thee, alsjeblieft, nu!" Geschrokken rennen de
kokkinnen naar de keuken, om vrijwel direct terug te
keren met een enorme thermosfles en een schaal brood.
Ik zak op de grond, drink de thermosfles leeg, en
vecht twee uur tegen duizeligheid, koud zweet en
venijnige krampaanvallen in m'n benen. Halverwege de
avond, ik lig al op bed, wordt er ineens op de deur
geklopt. Ik doe open, en zie bij het licht van een
stormlantaarn een kleine, gezette, donkerbruine man
van eind dertig voor m'n huisje staan. "Are you Peter,
the friend of Han?", zegt de man. "Karibu sana,
welcome! Are you still sick? Good, then let's have
dinner!" En zo zit ik even later tegenover een luid
smakkende, allerhartelijkste RK priester met een
bulderende lach, die me drie keer opschept, Fanta's en
bier inschenkt, en ondertussen informeert naar m'n
gezondheid. "Jaja! Dit is een droog en warm gebied!
Voor je het weet, ben je uitgedroogd, zeker op de
fiets, hahaha. Veel drinken hoor! Voel je je al
wat beter?"

Masai-steppe
------------
In de week na m'n onfortuinlijke kennismaking met de
zon rond de evenaar, fiets ik via Mikumu, Kilosa en
Magole naar het noorden, en van daar richting Dodoma,
terug naar de relatief koele hoogvlakte. Bij Mbande,
80 km oostelijk van Dodoma, verlaat ik het asfalt, en
sla een zandweg in die over de Masai-steppe leidt.
Eigenlijk heb ik geen idee wat die steppe me zal
brengen. Zijn er voldoende plekken met water en
voedsel? Leven er gevaarlijke wilde dieren? Is het er
koud of warm? Zijn de onverharde wegen goed (gravel)
of slecht (mul zand)? Geen idee, op m'n kaarten is het
gebied een grote witte vlek van 400 x 400 km, en ook
de reisgids zwijgt in alle talen. Het enige dat ik
weet, is dat het zo'n 5-7 dagen fietsen tot Moshi is,
met dagelijks twee of meer dorpen. Maar ja, die naam,
die intrigeert me. Ik moet en zal de steppe over,
weten wat er schuilgaat achter die witte vlek.

Voor m'n vertrek uit Mbande vraag ik aan de hotelbaas
naar de dorpjes die ik de eerste dag zal tegenkomen.
"Sejeli, Msunjilile, Mkoka, Zoisa en Dosidosi. In
Dosidosi is een guesthouse, geloof ik. Maar de goede
weg is niet altijd duidelijk, als je 't niet weet. Er
zijn veel splitsingen, en er staan nergens bordjes.
Wacht, ik geef je een briefje in het Kiswahili mee.
'Barabara ya ##, ipo wapi? De weg naar ##, waar is
die?' Houd dat maar bij de hand." Met de magische
formule op m'n stuur geplakt, begeef ik me op weg. Uit
m'n reisjournaal: "Veel kleine wegen, soms niet meer
dan smalle, kronkelende sporen, langs dorpen van
slechts een paar huizen; 5, 10 of 20 kleihutten met
rieten daken. Kleine kinderen rennen van schrik
weg als er ineens een blanke op het erf staat, peuters
beginnen te huilen - kennelijk nog nooit een mzungu
gezien. Bij km 48 ga ik hard onderuit, op een plek
waar gravel plotseling overgaat in mul zand. Een
gevoel alsof je aan het ski-en bent, en de sneeuw
houdt zomaar op. Grote schaafwond op m'n linkerknie.
Bij km 53 weer een val, en later op de dag ga ik nog
twee keer onderuit. Onderweg probeer ik de
schaafwonden zo goed mogelijk te verzorgen, maar
middenin een verlaten zandvlakte valt dat niet mee.
Gehannes met een washandje en mineraalwater, jodium en
daarna pleisters erop, die na 10 minuten alweer
loslaten. Tussenbalans na 1 dag Masai-steppe: 1
kapotte spiegel, 1 geschaafde elleboog, beide knieen
open. 's Avonds een eenvoudig guesthouse, niet meer
dan een bed en een olielamp in een kaal cementen
kamertje van 3 x 3 meter. Met een emmer water en een
schepbekertje was ik me in een bafu (badhokje) met
uitzicht op een koolzwarte sterrenhemel.
Wonderbaarlijk hoe weinig water je nodig hebt als er
ook maar weinig beschikbaar is. Met een liter of 7
was ik het roestrode stof uit m'n haar en van m'n
huid, en zie er weer uit zoals het hoort, als een
lichtbruine mzungu."

Via Kibaya, een districtshoofdstadje met restaurants,
een benzinepomp en een heuse winkelstraat, rijd ik op
de derde dag naar Ndedo. Om half acht 's ochtends
passeer ik een secondary school die op zo'n 2 km van
de gravelweg tegen een berg is gebouwd. De school
loopt vol, het vrolijke gesnater van de tieners kaatst
tegen de bergwand en drijft als een woordenwolk naar
me toe. Ik voel me gelukkig; dit is een van de mooiste
geluiden van Afrika, het naar school gaan in het
eerste uur van de dag. Uit m'n reisjournaal:
"Heuvelig, maar het gravel is goed, zodat ik hard
door kan rijden. Af en toe gezelschap van jongens en
mannen op locale 28-inch Phoenix-fietsen, een oud
Brits model, die verbazingwekkend soepel door het zand
en om de kuilen fietsen. Grote lege stukken. Na km 20
kom ik zelfs geen enkel dorp meer tegen, en slechts
sporadisch een fietser of een Masai-herder. Bij km 76
in Ndedo, een Masai-dorp van twee bakstenen
winkeltjes, een lutherse missiepost en pakweg 40
leemhutten in een winderige vlakte. Zover het oog
reikt is er geen ander dorp te zien, geen radiotoren,
telefoonpaal of hoogspanningsmast. Geen asfalt, geen
auto, geen reclamebord of elektrisch licht. Dit is
echt ver weg van de wereld van de 21-ste eeuw. Het
enige dat de omgeving toont zijn baobab-bomen, her en
der een rode Masai-krijger, en kuddes koeien met een
rood vlekje erachter in een grote wolk stof. Ndedo
heeft geen guesthouse, maar ik mag slapen in het
missiehuis. Om mijn welzijn te garanderen krijg ik een
Masai-krijger mee, Samuel (24), die in de kamer naast
me slaapt en me tot het ochtendlicht bewaakt."

Met hun fotogenieke uiterlijk (lang, elegant gebouwd,
veel sieraden, bloedrode omslagdoek) zijn de Masai
waarschijnlijk de enige stam in Tanzania (en Kenia)
die ook buiten Oost-Afrika bekendheid geniet. Masai
zijn nomadische herders van koeien, schapen en geiten
die zich altijd succesvol hebben verzet tegen de
moderne tijd, en anno 2003 dan ook min of meer
dezelfde levensstijl hebben als 1000 jaar geleden,
toen de stam uit Sudan naar het zuiden migreerde. In
de Masai-cultuur draait alles om het vee. Dat zorgt
niet alleen voor vlees, melk en bloed (als drank),
maar ook voor huiden (kleding en dekens). Vee wordt
daarnaast gebruikt als betaalmiddel, bijvoorbeeld om
een conflict te schikken of een bruid te kopen, en
geldt in het algemeen als een symbool voor de status
van de familie (hoe vetter hoe beter, en liefst een
zo groot mogelijke kudde). De Masai hebben de
reputatie een trots en onverschrokken volk te zijn,
dat geen angst kent voor de wilde dieren waarmee ze
hun leefgebied delen.

In Tanzania hebben ze echter nog een tweede imago.
Veel gewone Tanzanianen zien de Masai als een
dom en conservatief volk, dat zich agressief
opstelt tegenover elke vreemdeling die hun territorium
betreedt. Maar daar merk ik weinig van. Integendeel,
in de week die ik nodig heb om de steppe te
doorkruisen, kom ik alleen maar hartelijke, lieve,
uiterst gastvrije mensen tegen. Oude mannen en
vrouwen, die verbaasd-zwijgend hun hand opsteken,
giechelende meiden, meestal rond een waterput, en druk
pratende morani (jonge mannen) die met kinderlijk
enthousiasme hun vee in de steek laten om een praatje
te kunnen maken. Dat gaat als volgt. De morani komen
over de steppe op me af rennen, planten hun speer in
de berm, schikken wat aan hun haar en hun oorbellen,
en leunen vervolgens ontspannen achterover, met een
bil tegen de stok. Er ontspint zich een gesprekje,
maar na een minuut of wat stokt dat, wanneer een van
de morani mijn pols pakt. Daar zit immers een
Hema-sporthorloge van 13,95 euro. Okee, de wijzerplaat
is gebarsten, het bandje gescheurd en de kast gedeukt,
maar het is wel rood! En dat telt voor een
Masai-moran, van top tot teen gek op rood, maar
doorgaans zonder klokje. Volledig gebiologeerd staren
ze naar het uurwerk. "Please, mzungu, give me your
watch!" "I am sorry, moran, but I need it myself."
"Why?" "To know what time it is, I suppose."

Moshi
-----
Na een week fietsen, door mul zand sjouwen,
fietsen, bijna vallen, banden plakken (doornen), de
weg vragen, en weer fietsen, bereik ik op 7 september
Moshi, aan de voet van de Kilimanjaro. Om mezelf te
tracteren neem ik een kamer in een goed hotel. Ditmaal
geen guesthouse in de prijsklasse 2-3 dollar met
bijbehorend comfort (geen elektriciteit, geen stromend
water, dunne muren). Maar een echt hotel, met douche,
fan en muskietennet, koele lakens, en een tv die het
zowaar doet en zelfs de BBC weergeeft. Ik plant me in
een stoel op het balkon, geniet van het uitzicht over
de stad en de besneeuwde berg, en besluit een periode
niet te fietsen. M'n lichaam en geest zijn moe, de
batterij begint leeg te raken. De schaafplekken op m'n
knieen en ellebogen zijn bovendien flink ontstoken,
een cadeautje van vies en vochtig-warm Afrika. Het is
beter om hier, in Moshi, 1 of 2 weken uit te rusten en
de wonden te laten genezen, dan door te rijden naar
het volgende primitieve plattelandsguesthouse. Ik word
af en toe wat chagrijnig van de gedwongen rust, maar
hee, wat zal ik klagen? De zon schijnt, en het leven
is goed.

Sih-day,

Peter van de Beek

PS: voorgaande reisverslagen zijn terug te lezen
op de site van fietsenbouwer Avaghon, zie
www.avaghon.nl of www.avaghon.nl/AvaghonErv.htm

Moshi, Tanzania, 21 sept. 2003, totaal 9846 km.
----------------------------------------------

Vrienden!

Vanuit een vochtig-warm Moshi (30 graden) stuur ik
hierbij het vijfde verslag van mijn fietsreis door
Afrika. Terwijl ik deze regels schrijf, kijk ik uit op
de Kilimanjaro, Afrika's hoogste berg. Ik zal 'm niet
beklimmen, daarvoor mis ik de knieen. Maar ook
vanuit een leunstoel op het balkon van m'n hotel, 5000
meter onder de top, is de Kili adembenemd.

Wat vooraf ging
---------------
Eind februari ben ik naar Zuid-Afrika gevlogen, met
fiets, tent, muskietennet en genoeg reservemateriaal
om 12 maanden te kunnen reizen in sub-Sahara Afrika.
Sinds m'n vertrek heb ik over de volle lengte van
Zuid-Afrika gefietst, door Lesotho, Botswana, Zambia
en Malawi, en de afgelopen 6 weken door Tanzania.
Tussen mei en augustus heb ik verslag gedaan van de
eerste 4 trajecten. Nu een samenvatting van de vijfde
etappe, Iringa-Moshi.

N.a.v. verslag 4
----------------
Voor ik begin aan dit verhaal, wil ik nog even
terugkomen op het vorige. Iemand schreef me dat ze de
trucjes met een 'pistool' en m'n drinkfles "walgelijk"
vond, respectloos ten opzichte van de "kinderen van
gastland Malawi". Ze raadde me aan om een lift naar
een ander land te nemen, als ik me niet kon aanpassen
aan de Malawiaanse cultuur. Ik begrijp haar reactie,
maar wil graag het volgende benadrukken. A) Die
trucjes heb ik alleen bij uitzondering toegepast. B)
Vaak ging het niet om jonge kinderen, maar om pubers.
C) Kinderen in Malawi zijn geen heiligen, sommigen
zijn vrij grof, althans tegenover een westerse
fietser. Ik ben 5 maal zonder aanleiding met stenen of
stukken hout bekogeld, of met een katapult beschoten.
Een keer zwaaide een jongen van een jaar of acht met
een kapmes langs mijn schouder (grap? verveling?). D)
Zelf ben ik helaas ook geen heilige. Ik schreef dat ik
deze trucjes niet als humor ervoer, maar als bittere
ernst, een "methode om mentaal de dag door te komen.
Ik zou willen dat ik zonder kon." En E) Ik heb nooit
boze reacties gehad op de trucjes. Volwassenen vonden
het vaak heel lachwekkend, of zagen het (naar mijn
idee) als het verdiende loon voor een kind dat wat al
te wild op die mzungu afstormde.

Iringa
------
Op maandag 18 augustus kom ik in Iringa aan, een
bergstadje op 1700 meter hoogte in zuid-Tanzania. Als
ik 's avonds zit te eten in Lulu's Cafe (chicken &
chips, een populaire combinatie in Tanzania), komt er
plotseling een blanke man binnen, die zonder aarzelen
tegenover me plaatsneemt. Hij stelt zich niet voor,
lijkt vermoeid, oogt verfomfaaid, alsof hij een zware
dag achter de rug heeft. Aan z'n accent hoor ik
onmiddellijk dat hij uit Nederland komt. We babbelen
wat over het leven in NL en in Afrika (hij woont er al
zo'n 30 jaar), en hoe langer we praten, hoe meer ik
denk: wat een aardige, boeiende, beetje zonderlinge
man. Het klikt dan ook direct tussen ons :-)

Han (want zo heet hij) is weer zo'n exemplaar van het
soort westerse emigrant dat je wel vaker tegenkomt in
Afrika: man van middelbare leeftijd (Han is 58),
ongetrouwd, intelligent, met een onbestemd verlangen
in de blik, en om de een of andere reden niet gelukkig
in z'n geboorteland. Doch Han is wel een bijzonder
exemplaar. Laat ik proberen 'm te beschrijven. Uit
mijn reisdagboek: "Oorspronkelijk uit Enschede, maar
na de HTS uit NL vertrokken, eerst naar Paraguay,
vervolgens Afrika. Lang, mager, blond vlassig haar,
baardje, metalen bril, sober gekleed, sandalen. Hij
kan er bij lopen als een wat warrige Christusfiguur,
maar ook als een 'alles onder controle'-zakenman. Han
runt een eigen bedrijfje, een mobiele werkplaats in
een truck-met-bedstee waarmee hij auto's in de wijde
omgeving van Iringa onderhoudt, voornamelijk van
blanke
opdrachtgevers (consultants, medici, safari operators,
boeren). Kenmerk: westerse kwaliteit. Gelet op de
staat van de Tanzaniaanse wegen (veel kuilen en gaten)
en de werkwijze van locale monteurs (slordig, slecht
gereedschap), krijgt Han meer opdrachten dan hij
aankan. Na een half leven in Afrika (Zambia, Rwanda,
Uganda, Congo, Somalie, Sudan, Tanzania) is Han danig
verafrikaniseerd. Hij spreekt vloeiend Kiswahili, is
spontaan en hartelijk, kwebbelt vrolijk met alles en
iedereen, werkt hard, maar hij ziet ook de waarde van
tijdig uitrusten en 'n beetje aanlummelen."

Ik trek bijna een week met hem op. Een dag hobbelen we
in zijn truck naar een oude Britse boer in de bush.
Een andere dag bezoeken we Tony, een blanke
overheidsconsultant met een villa in de stad. We zien
elkaar 's ochtends en 's avonds, we lunchen elke dag
samen in het keukentje van mama Neema, Han's zwarte
kokkin, en ondertussen bespreken we De Toestand In De
Wereld, mopperend gelijk de oude mannen uit de
Muppetshow. Han is meestal aan het woord, met een
sterk verhaal of een scherpe observatie, gedrenkt in
scepsis, spot en ironie. Het komt er doorgaans op neer
dat het effect van ontwikkelingshulp twijfelachtig is,
Nederland verbureaucratiseert en in zichzelf gekeerd
raakt, Afrikanen graag praten en grootse plannen
maken, maar nauwelijks nadenken, waarna de zaak
hopeloos verzandt - maar ja, wat doe je eraan?

Tussen al z'n ironische verhalen over Afrika schemert
tegelijkertijd een grote liefde door voor het zwarte
continent, of Han het nou wil of niet. Dat is, om het
dramatisch te zeggen, misschien wel het tragische van
een lang verblijf in Afrika: wanneer je niet tijdig
wegvlucht, ga je er intens van houden. Afrika is
zwart/wit, er zijn geen tussentonen. Als het regent,
valt de stroom uit. Als het niet regent, heersen
droogte en ondervoeding. Afrika's kleuren, warme
menselijkheid, gastvrijheid en prachtige landschappen
doen je de adem in de keel stokken - maar dat geldt
ook voor het vuil, het lawaai, de luiheid, de grofheid
en de corruptie. Je haat het, je houdt ervan, beide
emoties vechten voortdurend om voorrang. Vaak wint de
liefde, met een eervolle tweede prijs voor de afkeer.
Is er dan nog een weg terug naar het vlakke, grijze
Nederland? Han: "Ik ga nog elk jaar een paar weken
terug, vrienden en familie bezoeken. Maar ik zou niet
meer in Nederland kunnen leven."

Iringa-Mikumi-Kilosa-Magole-Mbande
----------------------------------
Op maandag 25 augustus, dag 178, neem ik afscheid van
Han. Ik vind het jammer om hem achter te laten, maar
als ik niet uitkijk schiet ik wortel in Iringa. Ik
daal af uit het stadje, en peddel over groene,
rollende heuvels naar het oosten, richting Dar es
Salaam. Hoewel er slechts weinig verkeer is, houd ik
m'n spiegel scherp in de gaten, want de bussen en
dala-dala's naar Dar hebben nogal haast. Dala-dala's
en bussen zijn meer dan transportmiddelen: het zijn
rijdende schilderijen, Tanzania's bijdrage aan de
wereldcultuur. Dala-dala's zijn walmende
Nissan-minibusjes, meestal bont beschilderd, met een
driekoppige bemanning: een chauffeur die peppillen
slikt om z'n slaaptekort te compenseren, een
conducteur die over het geld gaat, en een hulp die
half uit het busje hangt en met veel verbaal geweld
passagiers tracht te werven. Dala-dala's dragen vaak
namen, zoals "Public Enemy", "Undertaker", "Get In &
Die", of "You Die Like The Rest". En daar zit wat in,
want de overvolle busjes (20-25 passagiers) rijden
altijd snoeihard, hoe druk het ook is. Dagelijks staat
er wel een verhaal in de krant over een road-smash
waarin een of meer dala-dala's figureren, soms met 10
of meer doden. Bussen zijn even bont uitgedost, met
teksten als "God Have Mercy On Us" of "Allah Is
Great", en staan bekend als veiliger dan dala-dala's.
Maar ook bussen rijden zonder uitzondering 100 tot
120 km/u, voor de zekerheid 't liefst midden op de
weg. Moslimbussen (de oostkant van Tanzania is
islamitisch) zijn het ergst, die lijken totaal
onverschillig te staan tegenover een vroegtijdige
ontmoeting met hun Schepper. Alsof de chauffeur bij
het opstaan dacht: vandaag wil ik martelaar worden!

Na 70 kilometer en evenzovele bussen volgt een lange,
steile afdaling van de relatief koele hoogvlakte van
centraal-Tanzania naar een warme vallei. Het is
moordend heet in de middagzon, de zon blikkert recht
boven het asfalt, en de bomen staan te ver van
de weg om koelte te kunnen geven. Ik kruip onder een
afdakje om te lunchen en naar de BBC te
luisteren, expres teutend, in de hoop dat de ergste
warmte dan voorbij is. Na 2 uur wachten pak ik weer
op. Allemachtig, wat is het nog heet. En waarom moet
er nu ook nog een stevige wind opsteken, recht in m'n
gezicht? Uit mijn reisjournaal: "Per kilometer wordt
het moeilijker. Ik heb dorst, maar ik heb nog minder
dan 1 liter water. Om de paar kilometer van de fiets
om te drinken en te rusten. Elke heuvel kost me grote
inspanning. De laatste, niet meer dan een flauwe bult,
moet ik zelfs lopend op. Suf, moe, buiten adem, snelle
pols, af en toe kramp. Ik voel me slap, denk aan een
lift, maar het is nog maar een paar kilometer tot het
huis van father Michael, een vriend van Han. Bij km
94, 100 en 102 afgestapt, zitten, uithijgen, m'n water
is inmiddels op. Bij km 104 eindelijk het beloofde
kruis naast de weg, de afslag naar father Michael's
mission compound. Ik rijd het zandpad af, door een
woud van baobabs, en bereik een binnenplaats met een
school, een kerk en een paar huizen. Father Michael is
er niet, begrijp ik van de kokkinnen, maar dat kan me
niet schelen, zolang ik maar ergens in de schaduw kan
zitten. "Ik ben een vriend van Han, uit Holland",
stamel ik in m'n beste Kiswahili. "Ik ben moe, ziek.
Breng me thee, alsjeblieft, nu!" Geschrokken rennen de
kokkinnen naar de keuken, om vrijwel direct terug te
keren met een enorme thermosfles en een schaal brood.
Ik zak op de grond, drink de thermosfles leeg, en
vecht twee uur tegen duizeligheid, koud zweet en
venijnige krampaanvallen in m'n benen. Halverwege de
avond, ik lig al op bed, wordt er ineens op de deur
geklopt. Ik doe open, en zie bij het licht van een
stormlantaarn een kleine, gezette, donkerbruine man
van eind dertig voor m'n huisje staan. "Are you Peter,
the friend of Han?", zegt de man. "Karibu sana,
welcome! Are you still sick? Good, then let's have
dinner!" En zo zit ik even later tegenover een luid
smakkende, allerhartelijkste RK priester met een
bulderende lach, die me drie keer opschept, Fanta's en
bier inschenkt, en ondertussen informeert naar m'n
gezondheid. "Jaja! Dit is een droog en warm gebied!
Voor je het weet, ben je uitgedroogd, zeker op de
fiets, hahaha. Veel drinken hoor! Voel je je al
wat beter?"

Masai-steppe
------------
In de week na m'n onfortuinlijke kennismaking met de
zon rond de evenaar, fiets ik via Mikumu, Kilosa en
Magole naar het noorden, en van daar richting Dodoma,
terug naar de relatief koele hoogvlakte. Bij Mbande,
80 km oostelijk van Dodoma, verlaat ik het asfalt, en
sla een zandweg in die over de Masai-steppe leidt.
Eigenlijk heb ik geen idee wat die steppe me zal
brengen. Zijn er voldoende plekken met water en
voedsel? Leven er gevaarlijke wilde dieren? Is het er
koud of warm? Zijn de onverharde wegen goed (gravel)
of slecht (mul zand)? Geen idee, op m'n kaarten is het
gebied een grote witte vlek van 400 x 400 km, en ook
de reisgids zwijgt in alle talen. Het enige dat ik
weet, is dat het zo'n 5-7 dagen fietsen tot Moshi is,
met dagelijks twee of meer dorpen. Maar ja, die naam,
die intrigeert me. Ik moet en zal de steppe over,
weten wat er schuilgaat achter die witte vlek.

Voor m'n vertrek uit Mbande vraag ik aan de hotelbaas
naar de dorpjes die ik de eerste dag zal tegenkomen.
"Sejeli, Msunjilile, Mkoka, Zoisa en Dosidosi. In
Dosidosi is een guesthouse, geloof ik. Maar de goede
weg is niet altijd duidelijk, als je 't niet weet. Er
zijn veel splitsingen, en er staan nergens bordjes.
Wacht, ik geef je een briefje in het Kiswahili mee.
'Barabara ya ##, ipo wapi? De weg naar ##, waar is
die?' Houd dat maar bij de hand." Met de magische
formule op m'n stuur geplakt, begeef ik me op weg. Uit
m'n reisjournaal: "Veel kleine wegen, soms niet meer
dan smalle, kronkelende sporen, langs dorpen van
slechts een paar huizen; 5, 10 of 20 kleihutten met
rieten daken. Kleine kinderen rennen van schrik
weg als er ineens een blanke op het erf staat, peuters
beginnen te huilen - kennelijk nog nooit een mzungu
gezien. Bij km 48 ga ik hard onderuit, op een plek
waar gravel plotseling overgaat in mul zand. Een
gevoel alsof je aan het ski-en bent, en de sneeuw
houdt zomaar op. Grote schaafwond op m'n linkerknie.
Bij km 53 weer een val, en later op de dag ga ik nog
twee keer onderuit. Onderweg probeer ik de
schaafwonden zo goed mogelijk te verzorgen, maar
middenin een verlaten zandvlakte valt dat niet mee.
Gehannes met een washandje en mineraalwater, jodium en
daarna pleisters erop, die na 10 minuten alweer
loslaten. Tussenbalans na 1 dag Masai-steppe: 1
kapotte spiegel, 1 geschaafde elleboog, beide knieen
open. 's Avonds een eenvoudig guesthouse, niet meer
dan een bed en een olielamp in een kaal cementen
kamertje van 3 x 3 meter. Met een emmer water en een
schepbekertje was ik me in een bafu (badhokje) met
uitzicht op een koolzwarte sterrenhemel.
Wonderbaarlijk hoe weinig water je nodig hebt als er
ook maar weinig beschikbaar is. Met een liter of 7
was ik het roestrode stof uit m'n haar en van m'n
huid, en zie er weer uit zoals het hoort, als een
lichtbruine mzungu."

Via Kibaya, een districtshoofdstadje met restaurants,
een benzinepomp en een heuse winkelstraat, rijd ik op
de derde dag naar Ndedo. Om half acht 's ochtends
passeer ik een secondary school die op zo'n 2 km van
de gravelweg tegen een berg is gebouwd. De school
loopt vol, het vrolijke gesnater van de tieners kaatst
tegen de bergwand en drijft als een woordenwolk naar
me toe. Ik voel me gelukkig; dit is een van de mooiste
geluiden van Afrika, het naar school gaan in het
eerste uur van de dag. Uit m'n reisjournaal:
"Heuvelig, maar het gravel is goed, zodat ik hard
door kan rijden. Af en toe gezelschap van jongens en
mannen op locale 28-inch Phoenix-fietsen, een oud
Brits model, die verbazingwekkend soepel door het zand
en om de kuilen fietsen. Grote lege stukken. Na km 20
kom ik zelfs geen enkel dorp meer tegen, en slechts
sporadisch een fietser of een Masai-herder. Bij km 76
in Ndedo, een Masai-dorp van twee bakstenen
winkeltjes, een lutherse missiepost en pakweg 40
leemhutten in een winderige vlakte. Zover het oog
reikt is er geen ander dorp te zien, geen radiotoren,
telefoonpaal of hoogspanningsmast. Geen asfalt, geen
auto, geen reclamebord of elektrisch licht. Dit is
echt ver weg van de wereld van de 21-ste eeuw. Het
enige dat de omgeving toont zijn baobab-bomen, her en
der een rode Masai-krijger, en kuddes koeien met een
rood vlekje erachter in een grote wolk stof. Ndedo
heeft geen guesthouse, maar ik mag slapen in het
missiehuis. Om mijn welzijn te garanderen krijg ik een
Masai-krijger mee, Samuel (24), die in de kamer naast
me slaapt en me tot het ochtendlicht bewaakt."

Met hun fotogenieke uiterlijk (lang, elegant gebouwd,
veel sieraden, bloedrode omslagdoek) zijn de Masai
waarschijnlijk de enige stam in Tanzania (en Kenia)
die ook buiten Oost-Afrika bekendheid geniet. Masai
zijn nomadische herders van koeien, schapen en geiten
die zich altijd succesvol hebben verzet tegen de
moderne tijd, en anno 2003 dan ook min of meer
dezelfde levensstijl hebben als 1000 jaar geleden,
toen de stam uit Sudan naar het zuiden migreerde. In
de Masai-cultuur draait alles om het vee. Dat zorgt
niet alleen voor vlees, melk en bloed (als drank),
maar ook voor huiden (kleding en dekens). Vee wordt
daarnaast gebruikt als betaalmiddel, bijvoorbeeld om
een conflict te schikken of een bruid te kopen, en
geldt in het algemeen als een symbool voor de status
van de familie (hoe vetter hoe beter, en liefst een
zo groot mogelijke kudde). De Masai hebben de
reputatie een trots en onverschrokken volk te zijn,
dat geen angst kent voor de wilde dieren waarmee ze
hun leefgebied delen.

In Tanzania hebben ze echter nog een tweede imago.
Veel gewone Tanzanianen zien de Masai als een
dom en conservatief volk, dat zich agressief
opstelt tegenover elke vreemdeling die hun territorium
betreedt. Maar daar merk ik weinig van. Integendeel,
in de week die ik nodig heb om de steppe te
doorkruisen, kom ik alleen maar hartelijke, lieve,
uiterst gastvrije mensen tegen. Oude mannen en
vrouwen, die verbaasd-zwijgend hun hand opsteken,
giechelende meiden, meestal rond een waterput, en druk
pratende morani (jonge mannen) die met kinderlijk
enthousiasme hun vee in de steek laten om een praatje
te kunnen maken. Dat gaat als volgt. De morani komen
over de steppe op me af rennen, planten hun speer in
de berm, schikken wat aan hun haar en hun oorbellen,
en leunen vervolgens ontspannen achterover, met een
bil tegen de stok. Er ontspint zich een gesprekje,
maar na een minuut of wat stokt dat, wanneer een van
de morani mijn pols pakt. Daar zit immers een
Hema-sporthorloge van 13,95 euro. Okee, de wijzerplaat
is gebarsten, het bandje gescheurd en de kast gedeukt,
maar het is wel rood! En dat telt voor een
Masai-moran, van top tot teen gek op rood, maar
doorgaans zonder klokje. Volledig gebiologeerd staren
ze naar het uurwerk. "Please, mzungu, give me your
watch!" "I am sorry, moran, but I need it myself."
"Why?" "To know what time it is, I suppose."

Moshi
-----
Na een week fietsen, door mul zand sjouwen,
fietsen, bijna vallen, banden plakken (doornen), de
weg vragen, en weer fietsen, bereik ik op 7 september
Moshi, aan de voet van de Kilimanjaro. Om mezelf te
tracteren neem ik een kamer in een goed hotel. Ditmaal
geen guesthouse in de prijsklasse 2-3 dollar met
bijbehorend comfort (geen elektriciteit, geen stromend
water, dunne muren). Maar een echt hotel, met douche,
fan en muskietennet, koele lakens, en een tv die het
zowaar doet en zelfs de BBC weergeeft. Ik plant me in
een stoel op het balkon, geniet van het uitzicht over
de stad en de besneeuwde berg, en besluit een periode
niet te fietsen. M'n lichaam en geest zijn moe, de
batterij begint leeg te raken. De schaafplekken op m'n
knieen en ellebogen zijn bovendien flink ontstoken,
een cadeautje van vies en vochtig-warm Afrika. Het is
beter om hier, in Moshi, 1 of 2 weken uit te rusten en
de wonden te laten genezen, dan door te rijden naar
het volgende primitieve plattelandsguesthouse. Ik word
af en toe wat chagrijnig van de gedwongen rust, maar
hee, wat zal ik klagen? De zon schijnt, en het leven
is goed.

Sih-day,

Peter van de Beek

PS: voorgaande reisverslagen zijn terug te lezen
op de site van fietsenbouwer Avaghon, zie
www.avaghon.nl of www.avaghon.nl/AvaghonErv.htm