Dorpen liggen tegenwoordig in de stad.
Deze zomer de Midden-Frankrijk route gereden, dwars door het Centraal Massief. De dorpen daar zijn op sterven na dood. Cafés zijn er nauwelijks nog, en als ze er zijn, zie je dat met het pensioen van de eigenaar ook het café op pensioen zal gaan. Dat befaamde dorpsgevoel, het gemeenschapsgevoel dat een dorp zou kenmerken, bestaat er niet meer, want het heeft geen centrum meer. Het dorp is een verzameling huizen geworden waar je geen mens op straat ziet. Frequent voel je het soort vervreemding dat je ook voelt wanneer je op een zondagnamiddag langs de kantoorgebouwen van de Europese wijk in Brussel fietst.
Winkels idem. De plek waar je ham gaat kopen en goeiedag zegt tegen een andere dorpsbewoner bestaat niet meer in ruraal Frankrijk. Hier en daar heb je nog een stugge volhouder die een kruidenierszaak-bakkerij-bar-tabac-postpunt runt, maar hoe lang zal hij of zij dat nog volhouden?
Vandaag en gisteren hebben we lange wandeltochten gemaakt het Brussels gewest, die – volgens meer dan 90 % der Vlamingen, schat ik – vreselijke plek waar het individu vermalen wordt door de drukte en de chaos. Wanneer we dorst hadden, stapten we een willekeurig café binnen voor een biertje of een koffie. Met zekerheid kan ik verklaren dat ze niet, nooit, aanbevolen zijn in een gids of door TripAdvisor. En wat troffen we daar aan?
Het dorpsgevoel.
De stamgasten die een kaartje leggen. De oudere binnenkomers die iedereen de hand gaan schudden en een zoen geven (heel gewoon in Franstalig België). De mevrouw van het café die enigszins verbaasd vaststelt dat ze gasten heeft – wij - die geen gewoon pilsje nemen maar een Zinnebier. De drie twintigers die omstandig aan elkaar uitleggen dat de arbiter het lokale voetbalteam bestolen heeft. De Marokkaanse bakker die pikzwart brood verkoopt, net een stuk houtskool, nooit eerder gezien, en die uitlegt dat het gaat om een voorouderlijke specialiteit, gebakken met getoaste tarwebloem (het is erg lekker, te vinden in Molenbeek, vaut le détour zoals de Michelingids dan schrijft).
Ik vermoed dat een vakantiefietser op de eerste plaats graag fietst, maar op de tweede plaats een intenser contact wil met het landschap en de mensen die hij of zij ontmoet – noem het een zoektocht naar “authenticiteit”. En inderdaad, in het Centraal Massief hebben we intensief kennis gemaakt met het landschap en hebben we mooie dingen gezien. Maar tegelijk voelde ik gisteren en vandaag meer authenticiteit op die Plaats Waar Men Niet Fietst, namelijk de grootstad.
Het zal wel weer voorbij gaan, en over een prachtige, rustige landweg fietsen in een vreemd land blijft een groot genoegen, maar ik vraag me vanavond af waarom ik die fietstochten eigenlijk maak.
Deze zomer de Midden-Frankrijk route gereden, dwars door het Centraal Massief. De dorpen daar zijn op sterven na dood. Cafés zijn er nauwelijks nog, en als ze er zijn, zie je dat met het pensioen van de eigenaar ook het café op pensioen zal gaan. Dat befaamde dorpsgevoel, het gemeenschapsgevoel dat een dorp zou kenmerken, bestaat er niet meer, want het heeft geen centrum meer. Het dorp is een verzameling huizen geworden waar je geen mens op straat ziet. Frequent voel je het soort vervreemding dat je ook voelt wanneer je op een zondagnamiddag langs de kantoorgebouwen van de Europese wijk in Brussel fietst.
Winkels idem. De plek waar je ham gaat kopen en goeiedag zegt tegen een andere dorpsbewoner bestaat niet meer in ruraal Frankrijk. Hier en daar heb je nog een stugge volhouder die een kruidenierszaak-bakkerij-bar-tabac-postpunt runt, maar hoe lang zal hij of zij dat nog volhouden?
Vandaag en gisteren hebben we lange wandeltochten gemaakt het Brussels gewest, die – volgens meer dan 90 % der Vlamingen, schat ik – vreselijke plek waar het individu vermalen wordt door de drukte en de chaos. Wanneer we dorst hadden, stapten we een willekeurig café binnen voor een biertje of een koffie. Met zekerheid kan ik verklaren dat ze niet, nooit, aanbevolen zijn in een gids of door TripAdvisor. En wat troffen we daar aan?
Het dorpsgevoel.
De stamgasten die een kaartje leggen. De oudere binnenkomers die iedereen de hand gaan schudden en een zoen geven (heel gewoon in Franstalig België). De mevrouw van het café die enigszins verbaasd vaststelt dat ze gasten heeft – wij - die geen gewoon pilsje nemen maar een Zinnebier. De drie twintigers die omstandig aan elkaar uitleggen dat de arbiter het lokale voetbalteam bestolen heeft. De Marokkaanse bakker die pikzwart brood verkoopt, net een stuk houtskool, nooit eerder gezien, en die uitlegt dat het gaat om een voorouderlijke specialiteit, gebakken met getoaste tarwebloem (het is erg lekker, te vinden in Molenbeek, vaut le détour zoals de Michelingids dan schrijft).
Ik vermoed dat een vakantiefietser op de eerste plaats graag fietst, maar op de tweede plaats een intenser contact wil met het landschap en de mensen die hij of zij ontmoet – noem het een zoektocht naar “authenticiteit”. En inderdaad, in het Centraal Massief hebben we intensief kennis gemaakt met het landschap en hebben we mooie dingen gezien. Maar tegelijk voelde ik gisteren en vandaag meer authenticiteit op die Plaats Waar Men Niet Fietst, namelijk de grootstad.
Het zal wel weer voorbij gaan, en over een prachtige, rustige landweg fietsen in een vreemd land blijft een groot genoegen, maar ik vraag me vanavond af waarom ik die fietstochten eigenlijk maak.