Oktober 2002 kwam ik aan in Nieuw-Zeeland voor een verblijf van vijf maanden, waarin ik helemaal verknocht zou raken aan het land. Nu ik meer dan een jaar later terugkijk krijg ik heimweegevoelens die ik maar met moeite kan onderdrukken. Het is een unieke mix die het land zo bijzonder maakt; Die schitterende landschappen, de rijke flora en fauna en natuurlijk de eindeloze kusten. Ze worden gecombineerd met de flair van de sterk aanwezige Maori-cultuur, die tegelijkertijd weer prettig mixt met de westerse cultuur. En als ik schrijf over de westerse cultuur heb ik het niet over een platte “Amerikaanse” cultuur, maar over een soort ongedwongen Engelse afgeleide, die bijzonder warm aanvoelt. In dit land lééft men, in én met de natuur!
Voor ik met fietsen begon werkte ik met veel plezier twee maanden in Auckland in een backpackershostel. Backpacking is groot in Nieuw-Zeeland, en misschien wel iets te groot, want overal kom je de hostels, Kiwi-experience-bussen en vooral ook landgenoten tegen. Als fietser kan je jezelf daar desondanks best aan onttrekken, want het land is leeg genoeg en de alom aanwezige reizigersgemakken hoef je slechts te gebruiken wanneer het jou uitkomt!
Ik fietste een “rondje” over het Zuidereiland, grofweg zo’n 2700 kilometer. Soms wordt Nieuw-Zeeland als een fietserparadijs omschreven, maar voor mij bleek de waarheid iets anders te liggen. De klimmetjes onderweg waren steil en talrijk. Het ging in sommige gebieden heuveltje op en heuveltje af, hetgeen snel afstand maken onmogelijk maakte. Ook lieten de “roaring forties”, waar Nieuw-Zeeland middenin ligt, regelmatig van zich horen in de vorm van soms keiharde en koude winden. Tegelijkertijd waren de asfaltwegen vaak smal en voorzien van een grof, hobbelig wegdek. De wegen werden daarbij bereden door de “kamikaze Kiwi’s”, die hun rijbewijs gratis met het behalen van hun zwemdiploma leken te hebben meegekregen. In de meest gevaarlijke bochten haalden ze in en van afstand houden tot een fietser hadden ze helemaal nog nooit gehoord. Op het Zuidereiland zijn er met uitzondering van de Canterbury Plains bijna geen secundaire doorgaande wegen, en dus is het soms drukke, onbezonnen verkeer zeker iets om rekening mee te houden.
Gelukkig was het landschap bijna altijd adembenemend. Het ene vergezicht volgde na het andere. Heuveltoppen waren gehuld in mystieke wolken, terwijl de zon valleien in een prachtige gloed zette. Ik vond de ruige kusten het mooiste en die zijn in NZ nooit ver weg. De highway langs de oostkust via het plaatsje Kaikoura vond ik één van de mooiste van het land. Verder naar het zuiden wachtte het Banks Peninsula, dat me na een uitputtende klim over de rand van een oude vulkaankrater op een waanzinnig uitzicht trakteerde.
Dat het altijd nog mooier kon bewees Queenstown, het plaatsje waar het bungee jumping werd uitgevonden. Oké, het plaatsje is tegelijkertijd de hoofdstad van het backpackerswezen, maar het uitzicht aldaar over het gletsjermeer en de achterliggende bergen is onwerkelijk mooi. Ook bijzonder waren de onherbergzame fjorden in het zuidwesten van het eiland, om nog maar te zwijgen over de tropisch ogende stranden van het Abel Tasman National Park in het noorden.
Hoewel het fietsen me nauw aan het hart ligt moet ik zeggen dat al dit moois zich nog het best te voet liet verkennen. Nieuw-Zeeland is het land van de “Great Walks”. Door het hele land zijn er lange meerdaagse wandeltochten te vinden. Er zijn routes over privé-land, die vaak gerund worden door samenwerkende landeigenaren, en de routes van de DOC, het Department of Conservation. Het grote verschil tussen de privé-routes en de routes van het DOC is de prijs en de luxe van de overnachtinghutten onderweg.
Ik deed de private Banks-track, een twee- tot vierdaagse wandeltocht met zeer sfeervolle en luxe hutten. Eén hut had zelfs een douche die in een oude holle boom geplaatst is, compleet met tegeltjes aan de binnenkant. Zoiets kwam ik bij de sobere hutten van het Department of Conservation niet tegen. Niet dat dit iets uit maakte, want elke wandeltocht betekende in de kern “back to basics”. Dit geeft een groot samenhorigheidsgevoel met andere wandelaars. Vaak wandelde ik met anderen op.
Met Kerstmis liep ik de Kepler-track in het Fjordland National Park. Op Eerste Kerstdag waren de omringende bergtoppen voorzien van een vers pak sneeuw. Hoe anders is dan het klimaat op de Abel Tasman-track. Daar voerde de route via subtropische bossen langs zonovergoten paradijselijke stranden. Het enige nadeel van dit soort populaire bestemmingen is dat iedereen ze bezoekt.
Met name januari, het vakantieseizoen van Nieuw-Zeeland, is behoorlijk druk. De drukte gaf me het gevoel dat ik uitgesleten sporen volgde. Dat gevoel is mede te danken aan de Nieuw-Zeelanders zelf. Elke attractie wordt immers uitgekauwd met glimmende folders over “Tourist Award” winnende tours. Steevast werd er vanaf de folders gecommandeerd dat ik vooral mijn fotocamera niet moest vergeten, om nog maar te zwijgen over de talloze filmrolletjes. Ik schrok ook regelmatig van de prijzen die er berekend werden. Even wat albatrossen en een handjevol pinguïns zien? 73 dollar. Een uurtje zwemmen met dolfijnen? 98 dollar. Een wandeling over een gletsjer? 90 dollar. Een boottocht over de afgelegen Doubtful Sound? 190 dollar. De prijzen van het bungee jumping noem ik maar even niet. Het meest schandalige bedrag dat ik tegenkwam was 1500 dollar voor een begeleide en geheel verzorgde vierdaagse wandeling over de vermaarde Milford Track.
Gelukkig is het huren van een auto daarentegen spotgoedkoop. Na het afronden van mijn fietstocht over het Zuidereiland stuntten de autoverhuurbedrijven in Auckland tegen elkaar op. Voor mijn rondreis over het Noordereiland huurde ik, moe van het vele klimmen, een Toyota Starlet. Natuurlijk; het is niet de grootste auto, maar het kost me slechts 19 dollar (circa 8 euro) per dag en daarmee had ik alle vrijheid om de mooiste en bijzonderste plekken van het Noordereiland te bekijken. Achteraf bezien was het goed om het Noordereiland per auto te doen want niet alleen is het er over het algemeen wat heuvelachtiger, de wegen zijn er fors drukker en de attracties liggen meer verspreid over het eiland. Met de fiets had ik nooit de tijd gehad om alle uithoeken van het eiland te bezoeken.
Desondanks een paar tips (vanuit de auto); De weg langs de East Cape, de westkustweg ten noorden van Dargaville, de gravelwegen van de Coromandel en de weg van Whanganui naar het Tongoriro National Park leken me, hoewel fysiek zwaar, een absolute uitdaging! De leugen dat het Zuidereiland mooier is dan het Noordereiland, is daarbij onzin. Het Zuidereiland mag dan de echt hoge bergen en de gletsjers hebben, het Noordereiland is het centrum van indrukwekkende vulkanische krachten.
Rotorua is een must. De huizen van de Maori’s staan er midden tussen kokende thermische “pools”. Elk moment kan er een nieuwe wolk van rotte eierenlucht vanuit het diepste der aarde door een barst in het wegdek komen. Spectaculair is de “Tongoriro Crossing”, een dagwandeling over spectaculaire vulkanen. Ik deed hem ook en klom naar een hoogte van meer dan 1800 meter om daar oog en oog te staan met de smeulende rook uit de onheilspellende “Red Crater”. Ook bijzonder mooi is Orakei Korako, “de verborgen vallei”, één van de mooiste vulkanische thermische terrassen ter wereld.
Het Noordereiland is bovendien meer dan vulkanisme. De rijke Maori-cultuur is een ander hoogtepunt. Ik ben vergroeid geraakt met de mooie ontmoetingshuizen van de Maori’s, weet nog steeds onuitspreekbare plaatsnamen uit te spreken en genoot steeds weer van de sfeervolle dansvoorstellingen. Ik heb daarbij nog altijd niet genoeg van de vermaarde Maori-oorlogsgroet, de “Haka”. De film “Whalerider” (http://www.whaleriderthemovie.com) geeft wat dat betreft een perfecte introductie van de Maori-cultuur, een must voor iedereen die een reis naar Nieuw-Zeeland overweegt...

Eric van der Horst.

* Op internet wemelt het van informatie over Nieuw-Zeeland. De site “http://www.backpackerboard.co.nz” is een goed startpunt voor het surfen.
* Voor de hutten op meerdaagse wandeltochten moet je op populaire tracks maanden vooruit reserveren op de officiële site van de DOC (http://www.doc.govt.nz/Explore/002%7ETr ... /index.asp). Campings en hostels in aangrenzende dorpjes verzorgen vaak tegen een geringe vergoeding veilige opslag van fiets en fietsspullen zolang je aan het wandelen bent... Ook het vervoer naar het begin van een track is lokaal bijna altijd te regelen.
* Wat fietslectuur betreft is het boekje Pedallars’ Paradise van Nigel Rushton de beste keus. Alle wegen staan erin beschreven en dat kan je van “Cycling New Zealand” van de firma Lonely Planet niet zeggen.
* Het uitgebreide verslag van mijn verblijf in Nieuw-Zeeland is te vinden op mijn eigen site (http://www.ericvanderhorst.nl). Daar ook een reisverslag van mijn fietsreis in Australie in 2000.