Egypte reisverslag; van Cairo tot Aswan door de woestijn...

Na 6 maanden fietsen door Duitsland, Polen, de Oekraine, Turkije, Syrie en Jordanie belanden wij op de tweede kerstdag van 2004 in de Sinai.
We fietsen de hele Sinai om via Dahab, Sharm el Sheik (sjiek?), El Tur. Ras Sudr. We gaan door het Suezkanaal, en via Ismailia en Bilbays langs de rand van de delta naar Cairo.
Het plan is om niet via de Nijl af te zakken, maar de weg te nemen langs de 4 woestijn-oases ten westen van de Nijl. Langs de Nijl is veel politiecontrole en vaak moeten fietsers gewongen mee in een convooi. Een fietser is geen fietser als hij niet fietst, dus: het zand in!

Nadat we de pyramides van Gizeh en Sakkara in Cairo hebben gezien en
de stad links en rechts doorkruist hebben, is het dan tijd om ons op
de woestijn voor te bereiden.
De laatste dag in Cairo kopen we brood, macaroni, blikjes vis en
bonen, bananen en water, veel water. Onderweg zullen op het eerste
stuk van 330 kilometer (= 3 dagen fietsen) tot de oase Bahariya geen
dorpen en mensen zijn, alleen een paar andere weggebruikers, en in het
midden een theehuis waar we water kunnen inslaan.
Van de jongens die het hotelletje runnen krijgen we als bescherming
onderweg een traditioneel aardewerken handje mee die voor de 5 pilaren
van de islam staan.
We rijden de volgende ochtend vroeg het straatje uit, en worden goede
reis gewenst door de marktkoopmannen die ons ondertussen wel kennen.

Cairo is een immens grote stad,en hoewel het nog vroeg is rijden er al
overal auto's, vrachtwagens, brommertjes, fietsen en ezelskarren. We
gebruiken ons politiefluitje om ons door de kris-kras door elkaar
rijende auto's een baan te wurmen zonder gemangeld te worden. Als we
erop fluiten houden optrekkende auto's stil om ons voor te laten gaan
terwijl ze zoeken naar waar die agent nou is.
Na 2 uur fietsen komen we bij de rand van de stad, en zien we de
indrukwekkende pyramides weer. Nog 1 blik erop, en dan de enige
asfaltweg op die westelijk de grote zandbak ingaat.
Als je vanaf hier naar het zuidwesten gaat, kom je wekenlang alleen
woestijn tegen, tot aan Libie in het westen, Tsjaad in het zuiden en
Sudan in het zuidoosten.

De woestijn is niet een grote zandduinen zee zals je je een typische
woestijn voorstelt. We zien zandduinen, maar ook kale steenvlaktes,
zandsteenbergen, en vreemde formaties van kalksteen die door de wind
tot een soort reusachtige champignons zijn veranderd. Geel, wit, zwart
grijs en het strakblauw van de hemel zijn de enige kleuren die we
dagenlang zien.
We rijden zwijgend door de zinderende hitte, wat kan je tegen elkaar
zeggen als je door zo'n landschap fietst? Mooi he? Ja, mooi. We hebben
ieder onze eigen gedachten; ik fantaseer wat er achter die zandduinen
verder is, hoe het zou zijn om van de weg af te gaan, hoe ver je kan
lopen zonder iemand te zien.
In de verte lijken enorme plassen water op het wegdek te staan, het is
alleen maar de lucht die trilt door de warmte, echt water zit hier
heel diep onder de grond verborgen. Er zijn geen dieren te zien
behalve een soort woestijnkippen, die verrast wegvliegen als we
geruisloos aan komen gefietst.
Nu en dan komen er auto's voorbij die de stilte verstoren,
vrachtwagens, en jeeps met toeristen die voor teveel geld "op safari"
gaan.

Soms gebeuren er rare dingen in de woestijn. Op de eerste dag komt er
plotseling een auto voorbij met een roeiboot op het dak. Ik weet dat
er een bobslee-team bestaat in Jamaica, en vraag me af of dit het
zand-roei-team van Egypte is?
De auto stopt een kilometer voor ons, en er stapt een man uit. Hij
staat stil naast de auto en vanaf een afstandje zie ik niet wat hij
doet. Hij lijkt iets voor zijn gezicht te houden. Als we dichterbij
komen zie ik dat het een camera is. Hij staat ons midden in de
woestijn te filmen. Als we dichtbij zijn gekomen en de auto passeren
zeggen wij "Salaam Aleikum".
De man draait zich langzaam om met de camera nog steeds op ons
gericht, en blijft doorfilmen tot we 10 meter verder zijn. Op het dak
van de auto nog steeds die roeiboot. Hoe absurd kan het zijn, in de
woestijn?

Als de zon langzaam om ons heen draait en aan het einde van de middag
langzaam zakt, kijken wij uit naar een plekje om onze tent op te
bouwen. We slepen de fiets met vlle bepakking dor het mulle zand, een
flink stuk van de weg af, achter een duintje of steenberg. Als je zo
alleen en ver van alles je tent opzet is het belangrijk dat geen
toevallig passerende vrachtwagen of auto je ziet en de rust komt
verstoren met wat voor intenties dan ook. Achter de duinen en bergen
zijn wij onzichtbaar en een met de woestijn.
We koken een simpel maaltje van macaroni met tonijn, tomatenpuree en
een bouillonblokje (we verliezen veel zout en moeten dat aanvullen) en
langzaam word alles donker om ons heen.
Vooraf werden we gewaarschuwd dat het 's nachts koud zou zijn in de
woestijn, maar het weer is heter dan normaal. Overdag is het 37
graden, 's nachts is het aangenaam lauw. We gaan in het blauwige
schijnsel van de maan op een zandduintje zitten, en staren naar de
hemel, een zwart laken met duizenden diamanten. Orion hangt al maanden
boven ons in de nacht. Grote en kleine beer zie ik hier nooit, wel
mijn eigen grote teddybeer!

Als we in de buurt van een oase komen (de eerste heet Bahariya) zien
we plotseling groene vlekken in de verte: dadelpalmen en akkertjes! We
voelen dat de lucht veel vochtiger word, en opeens zijn er vliegen die
terwijl we rijden een stukje op onze armen meeliften.
Kinderen staan aan de kant van de weg en roepen "hello hello"! Mannen
in lange gewaden en met een doek als tulband om hun hoofd gewikkeld
rijden kalm op een karretje dat door hun ezel wordt voortgetrokken, en
groeten ons met een glimlach.
In de oasedorpjes redelijk simpele huizen, soms wat nieuwere, een paar
winkeltjes waar je levensmiddelen kan kopen, twee kleine eettentjes
waar je gegrilde kip, bonen en rijst kan eten, en meestal 2 of meer
hotelletjes, waarvan wij de goedkoopste uitzoeken.
Daar mag altijd de fiets zonder discussie in de kamer staan, en zijn
de mensen aardig. In de dure hotels mag niks en krijg je geen leuk
contact met de eigenaren. Zij zien je alleen als bron van inkomsten en
niet als eventueel interessante voorbijganger om een leuk praatje mee
te maken.

Als we na een paar dagen uitgerust zijn, en de verkoudheid die ons
lastig valt omdat we van het koude Cairo naar de hete woestijn zijn
gegaan verminderd is, laden we weer de fietsen op, 8 liter water mee
per persoon, en rijden we het groen uit, het geel, wit en zwart in.

Na Bahariya rijden we door de Witte Woestijn. Eerst een plotseling
flink steile klim over een stuk weg waar het zand over het asfalt is
geblazen door de wind. Dan een adfaling waarin het klim-zweet weer van
ons wordt afgeblazen, en een prachtig uitzicht over witte,
vreemdvormige bergen, hoge muren rechts en links lagere brokkelige
ge-erodeerde steenklompen.
Het is jammer dat er veel jeeps met toeristen de weg afgaan en met die
auto's crossen over de witte kalkstenen onderlaag, rotzooi
achterlaten, en herrie maken.
Hoewel we de Witte Woestijn mooi vinden is het wel kleiner dan we
hadden gedacht, iedereen in Egypte heeft er altijd zulke verhalen over
dat je gaat denken dat het een immens groot stuk is, maar dat valt
tegen.

We hebben dan al een paar dagen wisselende wind gehad, maar vooral
tegenwind, maar die tweede dag naar Farafra hebben we als we om 8 uur
wegrijden geen wind. We zoeven bijna inspanningsloos het kleine
oasedorpje uit. Na een poosje stoppen we even om wat te drinken, en al
we na een paar minuten weer opstappen, steekt opeens uit het niks een
enorme wind op. De lucht betrekt, er lijkt zand en stof in de verte
als wolken in de lucht te zweven. De wind wordt zo sterk binnen een
paar minuten, dat we amper vooruitkomen.
Na een uurtje ploeteren en weing vooruitkomen, zand in onze ogen,
stoppen we even. Als we zo langzaam gaan komen we nooit binnen 1 dag
in Farafra aan. We hebben water en eten voor 1 dag meer, maar niet
voor twee, en er is verder niets hier.
We overwegen nog 3 tellen om de tent nu op te zetten en vannacht, als de wind misschien is gezakt, verder te fietsen, dan zijn we er morgenochtend. Maar met deze wind zet je de tent niet makkelijk op, en 's nachts kan vrachtverkeer -wat geen fietsers verwacht- je over het hoofd zien en je aanrijden.
Dan komt er een grote Toyota Pick-up auto aan, en we steken onze
handen op, stop alsjeblieft! Hij stopt, en als wij zeggen "hawa hawa,
moushkila, mumkin agala?" en op de achterbak wijzen (wind wind,
probleem, mogelijk fiets daar?) beginnen de breedgrijnzende mannen
onze zware fietsen in de achterbak te hijsen.
Ze hebben kennelijk net een vrachtje koeien in de achterbak gehad,
want er ligt droog gras en achterin wat koeiepoep. We binden onze
fietsen met spanbanden vast aan de hekken aan de zijkant, en gaan met
onze rug tegen de kabine zitten. We binden allebei een sjaal om ons
hoofd, en kijken dan naar het onder ons wegschietende wegdek, terwijl
de wind maar doorraast, en het zand door de lucht waait.

Na een paar dagen in Farafra fietsen we naar Dakhla dat bestaat uit het dorpje Al Qasr en Mut. We fietsten nu 830 km vanaf Cairo.
Tegen de avond van de tweede fietsdag botsen we op een kleine oase die niet duidelijk op de kaart stond, en aan de rand van het dorp staat een theehuis waarnaast we onze tent mogen opzetten, water kunnen kopen en van de wc gebruik mogen maken.

Op de derde dag van het stuk van 3 dagen zet weer de erg harde tegenwind op, we schijnen er een abonnement op te hebben.
Dakhla, en speciaal het dorp Al Qasr, is het rustigste van de oases en heeft een oud middeleeuws stadje van lemen huizen, waar we op een warme middag doorheen lopen.
We maken er mooie foto's maken van scheve lemen muren en binnenvallend zonlicht waar het stof in danst. In sommige van de huizen wonen nog mensen, die langzaam door de stoffige straatjes schuifelen en ons zachtjes groeten.
In het guesthouse waar we verblijven komen we een Nederlander tegen die
al 20 jaar in Egypte is en de helft van het jaar in de woestijn loopt
met 6 kamelen. Wekenlang komt hij dan niemand tegen, behalve af en toe
wat bedoeinen of jagers. Hij bouwt nu samen met Egyptenaren een huis
naast het hotel, en komt alleen 1 keer per jaar even naar Nederland.

Daarna vertrekken we richting de laatste oase,Kharga. Het is mijn
34ste verjaardag die dag, en de bijzonderste manier om die dag door te
brengen in mijn leven!
Het landschap is na het eerste stuk van 20 km vanaf Dakhla, waar nog
lang allerlei akkertjes naast de weg waren waar boeren naar ons
zwaaien, nu erg saai geworden.
De hitte tijdens de eerste 100 km is beklemmend. Ik heb mijn gezicht
in het stuk tot Dakhla erg verbrand (zonnecreme helpt niks want je
zweet het er binnen een uur vanaf) en wikkel de sjaal die ik om mijn
hoofd heb over mijn mond en neus. De vochtige lucht die tussen de stof en mijn mond beweegt verkoelt, en af en toe gooi ik een beetje van het
kostbare water op mijn hoofd ter verkoeling.
Weer waait de wind tegen ons. Het harde werken tegen de wind in in de
hitte maakt me slap.

Het is het soort fietsdag dat ik vaak op mijn teller kijk of we al een
beetje kilometers maken. Het soort fietsdag dat ik soms even word
meegezogen door de zwaarte van mij spieren, door de irriterende druk
van het zadel, door het verlangen naar de avond als we weer in het
koele maanlicht uitrusten.
Terwijl ik zo fiets bedenk ik me vaak of anderen zich af zullen vragen
waarom? Waarom toch dat gefiets als het soms zwaar, bloedheet en
pijnlijk is?

Ik kan niet zeggen waarom en of het voor een ander leuk is. Maar voor
mezelf kan ik zeggen dat ik iets heb geleerd op die fiets. Op de
momenten dat ik aleen nog maar de zwaarte voel en de pijn, is het
enige dat ik wil daar vanaf komen. Dan kijk ik naar de lucht, de
natuur, en zie hoe de lucht met wat wolkenflarden daarin steeds
veranderd. De bergen om mij heen die golven van hoog naar laag, het
groen dat komt of gaat. Niets blijft lang hetzelfde.
Als ik zo een poosje me naar buiten heb gericht, voel ik dat in mijn
lijf ook dezelfde golfbeweging is, het komen en ook weer gaan van die
pijn en die zwaarte. Dan voelen mijn benen weer sterk, en als ik op de
teller kijk zijn vele kilometers gepasseerd sinds de laatste keer dat
ik ernaar keek. De wind waait nog even sterk, het is nog net zo warm,
maar ik beleef het anders.

Om dit soort momenten en de contacten met mensen gaat deze reis. Veel
meer dan over prachtige ruines of tempels of pyramides; dat zijn korte
momenten en vluchtige herinneringen. De andere ervaringen blijven
voorgoed in me, veranderen me, en kan ik niet in een foto of verhaal
uitdrukken.

Als we die avond de fietsen van de weg af slepen het zand in, achter
een steenberg. Het is het nog steeds heet, het waait niet meer en
de lucht lijkt zwaar te hangen aan alles. We zijn alleen dus we
trekken wat kleren uit terwijl we de tent opzetten en ons potje koken.
Ik hoor ineens het brommen van een automotor. Het geluid lijkt niet
vanaf de weg te komen, maar komt naar ons toe. Ik trek snel een shirt
aan en waarschuw Robin. We zien vanachter een zandduin beneden ons een
toeristen jeep tevoorschijn komen, en dan nog een. Ze rijden ten
noorden van ons richting het westen, en lijken zo druk met zichzelf
dat ze ons niet eens opmerken. Even later verdwijnen ze achter een
berg in de verte, en hebben wij de stilte en ons plekje weer voor
onszelf. We lopen in het donker wat in de buurt van de tent rond, wat
zandduinen op, af en toe even bijlichten met de koplamp want de maan
zit achter het drukkende wolkendek verborgen.

Nadat ik klammig ben ingeslapen, wordt ik om een uur 2 wakker van het
tentdoek dat klappert. Ik zie dat een kant van de tent helemaal naar
binnen is geblazen, en aan de voorkant zijn twee haringen losgewaaid.
We leggen wat stenen op de haringen nadt we ze opnieuw in het zachte
zand steken. De rest van die nacht word ik steeds weer wakker van de
wind die harder en harder om ons heen raast.

De volgende ochtend hebben we het eerste stuk van 20 kilometer
meewind, maar we zien al op de kaart dat de weg straks zal draaien en
dat we dan weer hard zullen moeten werken. Als de weg draait lijkt het in eerste instantie niet zo erg, maar na 65 kilometer zijn we doodmoe, en er komen steeds meer vlagen zand omhoog uit de woestijn, recht in ons gezicht.
Nu en dan zien we kleine draaikolkjes van zand langs de weg, en als
een vrachtwagen on tegemoet komt knijpen we onze ogen en mond dicht en incasseren de luchtklap en de bezandstraling.

Dan zie ik in het spiegeltje aan mijn stuur waarmee ik achter ons op
de weg kan letten een pick-up auto aankomen. Alhoewel we altijd liever fietsen, en al meer keren gelift hebben dan we eigenlijk willen of trots op zijn, zeg ik:
"Robin, ik zie een pick-up komen...wat denk je?"
"Ja, laten we kijken of we een stuk meekunnen, het wordt vervelend nu he?" antwoord hij, en ik heb dus goed aangevoeld dat ook hij nu liever lift dan doorvecht.

We stappen af en turen naar de auto ie dichtbij komt, om te zien of er
wel plek is in zijn achterbak. Er is plaats, en natuurlijk mogen we
weer mee. De chauffeur heeft geen zin om mee te sjouwen, dus ik klim
in de wagen, Robin tilt het hele gewicht van de fiets op bij de
achterkant, en ik sleep de fiets bij het stuur vasthoudend naar
binnen, en daarna de tweede. terwijl de man wegrijdt en de wind nu nog
harder om ons heen slaat, zetten we de fietsen vast, en trekken een
extra trui aan, en de sjalen om ons gezicht. Overal is nu stof en ik
trek de sjaal zelfs over mijn ogen.

Vijftien kilometer voor Kharga stopt de wagen voor een heuveltje, en
de man gebaart ons dat we eruit moeten, "moushkila", problemen, zegt
hij. We stappen maar weer op de fiets en als we het heuveltje oprijden
zien we dat aan de andere kant een politiepost is; dat waren de
problemen waar de man het over had. De politie is nogal bang dat er
ook maar iets gebeurt met toeristen, en controleren de bevolking, en
beveiligen toeristen erg zwaar.

In Kharga blijkt zelfs bij aankomst bij een hotel dat we een
persoonlijke politieman achter ons aan krijgen op elk moment dat we de
kamer verlaten. Dat verteld hij ons niet, hij stelt zich niet voor, en
spreekt ook geen engels.
Hij wacht beneden in de hal op ons, en als we gaan eten loopt hij vlak
achter ons aan. In een eethuisje waar we wat simpels eten besteld hij
ook iets, en als we gaan afrekenen is de prijs ineens erg hoog, we
weten ondertussen precies wat alles kost. We vragen hoe dat kan? Dan
wijst de man van het restaurant op de agent. Meneer heeft zichzelf
maar uitgenodigd om zonder te vragen op onze kosten te eten. Dat is
niet de bedoeling van zijn taak, die we toch al niet erg nodig vinden,
dus hij betaalt uiteindelijk zelf. In de kruidenier waar we wat
boodschappen doen bvemoeit hij zich met de onderhandelingen en zegt
tegen de winkelier dat hij meer geld moet vragen. Dat doet hij omdat
hij dan later naar de winkel gaat en zijn commisie gaat ophalen.
We maken de agent duidelijk dat hij echt te ver gaat. Wij doen
boodschappen en wij onderhandelen. Wij hebben niet om hem gevraagd,
ook al is zijn werk om ons te begeleiden, dat kan ook anders dan wat
hij nu doet. We besluiten hem verder te negeren, en een uurtje later
loopt hij ineens weg terwijl wij in een internetcafe onze post
bekijken. De volgende ochtend loopt hij weer met Robin mee als hij ons
ontbijt (brood, kaas, tomaten, eieren) gaat kopen, en weer moet Robin
hem zeggen dat hij er niet blij van wordt als hij de winkeliers zegt
dat de prijs omhoog moet.
Daarna hebben we de agent niet meer gezien. Misschien had hij andere
toeristen gevonden die beter waren voor zijn portemonee?

Omdat we van andere fietsers en reizigers al hoorden dat er
waarschijnlijk een politie-escorte zou zijn op de 400 kilometer lange
woestijnweg tussen Kharga en Luxor, en de wind nog steeds
onbetrouwbaar hard blaast, besluiten we vanaf Kharga de trein te nemen
naar Luxor, als we horen dat er een treinverbinding is 1 keer per
week.
Het kost ons iets minder dan 2 euro totaal, 12 uur, en een hoop zand
en stof op ons dat via de raampjes binnen waait om in Luxor te komen.
De trein heeft vaak middenin de zandvlakte stilgestaan omdat er meters
zand op de rails lagen, die steeds weer werden weggeschept.

Als we in de buurt van Luxor komen wordt de lucht vochtiger, en zien
we een zee van groen, de invloed van de Nijl op het verder zo droge
dorre land. Akkers vol diepgroen graan, bananenbomen,
suikerrietvelden, dadelpalmen, overal ibissen,zwaluwen en zingende
vogeltjes; de woestijn komt ineens tot leven! Na een paar weken
woestijn is het wel een verademing om weer zoveel leven te zien en
horen.
In Luxor bekijken we de eeuwenoude tempels van Karnak, en de Vallei
der Koningen met zijn prachtig intact gebleven tombes. We bewonderen
de hieroglyfen en uitgehakte beelden, en verbazen ons over veel te
schaars geklede toeristen die veel foto's van zichzelf maken.
De tombe van Nefertari, die het mooiste schijnt te zijn, is gesloten
voor restoratie.

We blijven niet te lang in Luxor, want bijna is ons visum verlopen, en
de eerste 3 maanden van het jaar zijn al bijna voorbij. We willen nog
volop tijd overhouen voor Marokko en Frankrijk.
Ook op het stuk tussen Luxor en Aswan schijnt een strenge
politiecontrole te zijn en fietsers zouden in convooi moeten rijden.
Dan word je fiets in een busje/auto ge plaatst, en rijdt je in een
colonne met grote airconditioned toeristenbussen als een kudde koeien.
Daar kijken we niet naar uit.
We gaan praten op het convooi departement, en na een praatje met de
slecht engels sprekende Mr. Darshan, de baas van de convooien, geeft
hij ons toestemming om alleen te fietsen. Hij wil of kan geen
schriftelijke verklaring geven, en het is voor ons de vraag in
hoeverre zijn mondelinge toestemming iets betekent?

De twee dagen fietsen naar Aswan (230 km totaal) zijn prachtig. We
hebben eindelijk meewind, het is niet zo heet als in de woestijn, we
rijden langs de Nijl waar achter elkaar dorpjes zijn met enthousiaste
vrolijke mensen.
Bij de politieposten wil men begeleidende auto's oproepen, maar steeds
opnieuw verlaten we de post alleen als we tot verbazing van de agenten
de naam van Mr. Darshan noemen en zeggen dat we van hem alleen mogen fietsen!

Zo langs de Nijl fietsend ervaar je wel de essentie van wat Egypte is.
Het water dat van zuidelijker in Afrika komt, met aan beide zijden een
smalle strook land met akkertjes, bananenbomen, dorpjes en
suikerrietplantages. Ten westen en oosten van dat smalle strookje
vruchtbare Nijlgrond ligt stil maar machtig de woestijn.

We slapen in Edfu en bekijken er de volgende ochtend voor we verder
rijden naar Aswan de Horus Tempel. Robin herinnert zich een
levensgroot beeld van Horus, maar dat zien we niet.
Naar Aswan rijden we eerst aan de weg ten westen van de Nijl, een
kleinere, slechtere weg waar we rustig overheen peddelen langs de
kleine dorpjes. halverwege steken we over op een oude gammele veerpont
die ons een uur laat wachten, terwijl de Nijl-cruise-schepen,
schokkend groot, luxe en bloot (bikini's aan boord), aan ons
voorbijglijden.
Op de grotere, drukkere hoofdweg zetten we er de vaart in, en 40
kilometer lang rijden we tussen de 22 en 27 km per uur, tot we in het
donker, na 117 km eindelijk in Aswan aankomen.

In Cairo hoorden we al over twee fietsers (een frans-iers stel) die
vlak voor ons uit rijden over dezelfde route. We hebben email-contact
gehad en ze hebben voor ons een kamer vrijgehouden in het simpele
hotelletje in een steegje waar ze verblijven. Het is erg leuk elkaar
nu in levenden lijve te ontmoeten, en ervaringen uit te wisselen. Zij
zijn van plan 10 jaar lang te gaan fietsen, en gaan vanuit hier
afzakken naar Sudan, en via allerlei landen naar India en later naar
Australie.
We varen een dagje met zijn vieren op de Nijl in een felucca, een
traditioneel Egyptische zeilboot met een enorm zeil, en hebben een
heel ontspannen dobberend tochtje terwijl we langs de eilanden varen
die middenin de Nijl liggen. Een eiland is door Club Med opgekocht en
staat vol lelijk beton.

Morgen nemen we de trein, meer dan 1000 km naar Cairo terug. Vanaf
daar regelen we een vliegticket naar Marokko en ronden we dit deel van
de reis af.


Robin en Heleen, fietsend naar de horizon